TOLEDO (don Ferdinand - Fernando of Hernando - Alvarez de), natuurlijke zoon van Ferdinand Alvarez, hertog van Alva (kol. 21), groot-prior van de orde van Sint Jan in Castilië en stadhouder in Catalonië. Hij kwam Aug. 1567 met zijn vader in de Nederlanden en was bevelhebber over de ruiterij in diens leger.
Bij de verdeeling der troepen over de garnizoenen werd de ruiterij naar Diest gezonden. Ferdinand bleef echter te Brussel en was den hertog van Alva behulpzaam bij de gevangenneming der graven van Egmond en Hoorne.Voor zijne komst in de hoofdstad had hij, evenals Alva, uit Gerverbiller een brief vol vriendschapsbetuigingen gezonden aan Hoorne (27 Juli), die den hertog door een afgezant had doen verwelkomen. Te Brussel had Ferdinand dagelijks omgang met Egmond, met wien hij aan feesten en spelen deelnam. Beide graven waren zijne gasten bij een feestmaal op 9 Sept. in het huis van Culemborgh, waarin hij zijn intrek had genomen. Na afloop van den maaltijd, waarbij Alva muziek had gezonden en die ook door don Frederik, Noircarmes, Maximiliaan de Melun, Aerschot, Mansfelt, Berlaymont, Francisco de Ybarra, Chiappino Vitelli e.a. werd bijgewoond, begaf men zich op Alva's uitnoodiging naar diens eigen woning, waar de ingenieurs Urbino en Pacheco de plannen tot versterking van Thionville en Luxemburg verklaarden, welke bijeenkomst tot ongeveer 7 uur duurde. Intusschen had don Ferdinand aan Egmond eene waarschuwing doen toekomen om onverwijld te vertrekken, maar toen deze eraan gevolg wilde geven, werd hij door eenige aanwezigen, onder wie de heer van Noircarmes, gerustgesteld. Bij het uiteengaan der samenkomst had echter de gevangenneming van Egmond en Hoorne plaats.
Het is moeilijk uit te maken, in hoeverre de waarschuwing van den groot-prior aan Egmond ernstig gemeend was. Alva zelf berichtte aan den koning, dat Ferdinand het geheele plan had uitgevoerd, aangezien hij zelf zitting had in den Raad der Beroerten.
In 1568 nam don Ferdinand deel aan verschillende militaire ondernemingen. Prins Willem van Oranje en zijne volgelingen hadden het plan gevormd, om in de stille week voor Paschen (11-18 April) eene troepenmacht in het bosch van Soniën bijeen te brengen onder leiding van de heeren van Risoir en Carloo en met hulp van burgers uit Brussel Alva en don Ferdinand in het paleis der hoofdstad te doen overvallen. Het plan werd echter verraden en verhinderd. Ferdinand ontving in dezelfde maand van den hertog de opdracht, om met don Sancho de Londono en andere legerhoofden de werving van soldaten in Luik door de opstandelingen te verhinderen en om invallen van hunne troepen, die in het buitenland werden samengetrokken, af te weren. Ferdinand had in het bijzonder de taak, om met de ruiterij de grenzen van het bisdom Luik te verdedigen tegen de duitsche huurbenden, die pas in Frankrijk waren ontslagen en die de opstandelingen trachtten aan te werven. In Juli nam hij deel aan den veldtocht
van Alva tegen Lodewijk van Nassau, waarbij hij behalve de ruiterij ook dikwijls een groot deel van het leger aanvoerde. In het najaar werkte hij mede tot de bestrijding van den Prins bij diens inval in Brabant en Luik. In 1570 viel hem de eer te beurt, om volgens besluit van koning Philips diens vierde gemalin Anna van Oostenrijk naar Spanje te geleiden. De vloot, waarop de koningin zich inscheepte en die 8 vendels soldaten onder bevel van Mondragon voerde, stond onder commando van don Ferdinand en verliet de haven van Vlissingen 25 Sept. Volgens enkele tijdgenooten zou Philips niet ongeneigd zijn geweest, om Ferdinand tot opvolger van den hertog van Alva, die verzocht had, om met de koningin naar Spanje terug te gaan, te benoemen, aangezien hij bij de edelen en in regeeringskringen zeer gezien was. Alva zou echter wel zijn zoon Frederik, maar niet zijn natuurlijken zoon als opvolger gewild hebben.
Het is niet waarschijnlijk, dat de laatste weer naar de Nederlanden terug is gekeerd, aangezien hij niet meer genoemd wordt. Na den dood van Requesens volgde hij dezen op in de waardigheid van groot-commandeur van Castilië. Hij genoot het vertrouwen van koning Philips, die hem o.a. raadpleegde over de plannen voor de Armada in 1587, toen hij ook zitting had in den Staatsraad. Hij wordt een ernstig, waardig man genoemd alleen wat prikkelbaar bij verschil van meening. Hij bezat eene belangrijke verzameling schilderijen, die hij te Antwerpen had achtergelaten en die door de later gevolgde muiterijen verspreid zijn geraakt.
Zie: Bor, IV, 128 (181); v. Meteren, III, 49, 55; Herrera, Historia genera! delmundo (Valladolid 1606-12) III, 61; Strada, deBellobelgico (ed. 1653) I, 29, 299 v., 355; Burgundius, Historia Belgica (Ingolst. 1633) II, 279; Histoire de F. Alvarez de Tolède, duc d' Albe (Paris 1698); Hooft, IV, 151; Hoynck van Papendrecht, Analecta (Hagae 1743) II, 2, 143; Wagenaar, VI, 241,249; Messager des Sciences Hist. de Belgique 1859,309-310; Loumier, Commentaires de Mendoca (Brux. 1860-63); Alex. Henne, Mem. de Pontus Payen (Brux. 1861) II,23; L.Cabrera, Filipesegundo(Madrid 1876-77) III,247; Fornéron, Histoire de Philippe II (Paris 1881-82); Gachard, Correspondance de Philippe II, I, 573; II, 152, 563, 574; Coleccion de documentos inéditos para la hist de Espana LXXV, 28; Piot, Corresp. deGranvelleVI, 46; Kervijn de Lettenbove, Relations V, 90; Motley, Rise ofthe dutch Republic, Fruin, Verspr. Geschriften II, 94.
Haak