NBW

Redactie P.C. Molhuysen en PJ. Blok (1914)

Gepubliceerd op 06-05-2022

Steen, jan

betekenis & definitie

STEEN (Jan), te Alkmaar ged. 21 Jan. 1685, begr. 9 Juni 1750, zoon van Cornelis S., stadsbode, en Trijntje Jans.

Hij was steenkooper en schijnt welstand te hebben genoten; na diaken en ouderling te zijn geweest, werd hij in 1741 regent van het burgerweeshuis en hij bleef zulks tot zijn dood. Hij schilderde voor zijn vermaak, maar is geen lid van het gilde geworden. Men noemt hem den ‘alkmaarschen Jan Steen’. Vincent van der Vinne heeft van hem in veiling te Haarlem verkocht eene vroeger door hem te Alkmaar geziene fraaie schilderij: het gebed vóór het eten. In sommige catalogi worden meest ernstige schilderijen aan hem toegeschreven. In het door hem bewoonde huis is nog lang een zelfportret van hem bewaard gebleven; in de zaal was als schoorsteenstuk een familietafereel, in een ander vertrek waren naakte kindertjes geschilderd, en verschillende glazen in het huis waren in kleuren of in het grauw, o.a. met de werken van barmhartigheid, beschilderd. S. is in Sept. 1711 te Amsterdam gehuwd met Johanna Lansson, overl. in Maart 1720 (haar in het vorige jaar geboren eenige kind had nog geen 3 maanden geleefd); hij hertrouwde 27 April 1721 met Elisabeth Seullijn, overl. in Jan. 1741, na hem 10 kinderen te hebben geschonken, waarvan 3 hem overleefden.

Zie: v. Eynden en v.d. Willigen, Gesch. der Vaderl. Schildek. I (Haarl. 1816) 420-422; Kramm, De levens en werken; Bruinvis, Beeldende Kustenaars te Alkmaar.

Bruinvis