NBW

Redactie P.C. Molhuysen en PJ. Blok (1914)

Gepubliceerd op 11-05-2022

Scheltema, dr. pieter

betekenis & definitie

SCHELTEMA (Dr. Pieter), geb. te Amsterdam 5 Juli 1812, overl. aldaar 31 Jan. 1885, zoon van Gajus S. en Anna Catharina Versteegh, bezocht de latijnsche school in zijn vaderstad en studeerde daarna te Leiden en te Utrecht in de leteren.

In 1836 promoveerde hij aan de laatstgenoemde academie tot doctor in de letteren op proefschrift Hadriani Junii vita etmerita literaria, cum effigie (Amst. 1836); daarbij sluit zich aan zijn uitgave Hadriani Junii Epistolae selectae, nunc primum editae (Amst. et Lipsiae 1839). Slechts korten tijd was hij leeraar aan het gymnasium te Middelburg; hij keerde spoedig naar Amsterdam terug ten einde zich geheel aan wetenschappelijk historisch onderzoek te kunnen wijden. In Juni 1844 werd hem door Burgemeester en Wethouders van Amsterdam toegang tot het stadsarchief verleend,

dat destijds nog geheel ongeordend was. Hij begon dus voorloopig de inventarisatie, waarom B. en W. nog in 1844 voorstelden hem tot gemeente-archivaris te benoemen; de Raad verwierp evenwel dat voorstel, zoodat Scheltema zich tevreden moest stellen met een tijdelijke aanstelling en een jaarlijksche gratificatie. Eerst 7 April 1848 benoemde de Raad hem tot archivaris der gemeente, welk ambt hij tot zijn dood toe heeft bekleed. Scheltema heeft niet alleen het stadsarchief gevormd en geordend, maar ook geïnventariseerd; zijn Inventaris van het Amsterdamsche archief (Amst. 1866-1874, 3 dln.) was voor dien tijd een uitstekend werk. Hij was ook de stichter van de rariteitenkamer op het stadhuis, die de grondslag werd van het gemeente-museum. In 1848 werd hij ook archivaris der provincie Noord-Holland; ook dit archief is door hem gevormd, geordend en geïnventariseerd, blijkens zijn Inventaris van hetProvinciaalarchiefvan Noord-Holland (Haarlem 1873).

Op historisch gebied volgde Scheltema het voorbeeld van zijn bloedverwant Jacobus Scheltema (kol. 1274). Op het voetspoor van diens Mengelwerk gaf hij uit Oud en Nieuw uit de Vaderlandsche Geschiedenis en Letterkunde (Amst. 1844, 1847, 2 dln.). Toen hij zijn onderzoekingen meer beperkt had tot Amsterdam, vervolgde hij deze mengelingen onder den titel Aemstels Oudheid. Gedenkwaardigheden vanAmsterdam (Amst. 1855-1885, 7 dln.), waarin studiën en bronnen van allerlei soort zijn opgenomen. Ook afzonderlijk heeft Scheltema zeer veel over Amsterdam gepubliceerd: De Beurs van Amsterdam (Amst. 1846), Hendrik van Brederode teAmsterdam in 1567 (Amst. 1846), De Ijzeren Kapelder Oude of St Nikolaaskerk te Amsterdam (Amst. 1848), Het Archief der Ijzeren Kapel in de Oude ofSt Nikolaaskerk teAmsterdam (Amst. 1850), De Graaf van Leicester te Amsterdam in de jaren 1586 en 1587 (Amst. 1851), Het Archief van Amsterdam, beschreven doordenArchivaris (Amst. 1862). Behalve de geschiedenis van Amsterdam trok de geschiedenis der zeventiende-eeuwsche kunst zijn aandacht; naast vele studiën in zijn verzamelwerken gaf hij Rembrand, Redevoering over het leven en de verdiensten van Rembrand van Rijn, met eene menigte geschiedkundige bijlagen, meerendeels uit echte bronnen geput, metportret (Amst. 1853), een der eerste pogingen om Rembrandten zijn kunst weer te doen herleven.

Een bijzondere plaats onder zijn werken neemt eindelijk in Het leven en de letterkundige verrigtingen van den geschiedschrijverMr. Jacobus Scheltema, metportret (Amst. 1849).

Zie: Alg. Ned. Familieblad, 1885, 47 vlg.; in Aemstels OudheidVII (1885) een bibliografie met portret.

Brugmans

< >