NBW

Redactie P.C. Molhuysen en PJ. Blok (1914)

Gepubliceerd op 11-05-2022

Meyer, johannes frederik george

betekenis & definitie

MEYER (Johannes Frederik George), directeur van het Koninklijk Penningkabinet te 's Gravenhage, waar hij 21 Jan. 1815 geb. was en 17 Oct. 1889 overl. Na eerst een paar jaar (1830-32) bij het kadaster werkzaam te zijn geweest, ging hij naar het onderwijs over en deed o.a. in 1836 examen voor huisonderwijzer in de nederl. en fransche talen.

Maar de munt- en penningkunde trokken hem het meest aan. Allengs stelde hij zich ten doel een zoo volledig mogelijke verzameling bijeen te brengen van munten, in de 17de en 18de eeuw in de verschillende europeesche staten geslagen. Voor enkele rijken heeft hij dat plan zelfs overschreden en ook in vroeger eeuwen geslagen munten verzameld. De tijdsomstandigheden waren hem gunstig; veel concurrentie had hij niet. Daarbij bezat hij een buitengewoon sterk geheugen, zoodat hij weldra bijna alle munten met de daarop geplaatste afbeeldingen kende. 4 Sept. 1853 werd Meyer aangesteld tot opzichter over het Koninklijk Kabinet van penningen, munten en gesneden steenen in den Haag, welke titel in 1870 gewijzigd werd van ‘opzichter’ tot ‘directeur’; tot 1 Juli 1889 heeft hij die betrekking met den meesten ijver en tot groote tevredenheid der regeering waargenomen. Inderdaad bezat M. naar het oordeel van alle deskundigen voor de numismatiek zeer groote verdiensten.

Hij was een vraagbaak voor velen; van der Chijs riep bij 't schrijven van zijn beroemd werk over de nederl. munten geslagen vóór de Pacificatie van Gent bij herhaling Meyers hulp in. Een bepaald werk over het vak zijner keuze heeft M. niet geschreven. Zijn opstellen zijn meest verspreid in verschillende jaargangen der Konst- en Letterbode (1845, 46, 48-58) en in de Revue de la numismatique Beige (1849, 50, 57, 72 en 73). Ook de Blätter für Münzfreunde van 1874 bevat een artikel van zijne hand over eenige zeldzame munten. In de zooeven genoemde belgische revue van 72 vindt men een belangrijk art. van zijne hand over een vondst van gouden munten te Barneveld, en in den jaarg. 73 van datzelfde tijdschr. een opstel over een aantal zeldzame, hoofdzakelijk nederlandsche munten. Over zeldzame middeleeuwsche munten hier en elders schreef hij een belangrijk opstel in jaarg. 1849 der Konst- en Letterbode.

In jaarg. 48 van hetzelfde tijdschr. een levensbericht van den numismaticus P. Verkade, terwijl een levensschets van den leidschen hoogl. P.O. van der Chijs van zijne hand voorkomt in de Levensber. Letterk. 1869. In dat jaar zag ook van Meyer het licht: Herinnering aan den Slag bij Waterloo, ter gelegenheid van de onthulling van 't monument in het Willemspark te 's Gravenhage. In de Mededeelingen van de Vereeniging terbeoefening der geschiedenis van S Gravenhage I (1863) 199 schreef hij een opstel: De S Gravenhaagsche Buurt- ofBegrafenis-penningen. Meyer was lid van de Maatsch. der Ned. Letterk. te Leiden, van het Hist. Genootsch. te Utrecht, van het Friesch Genootsch. v. Geschied-, Oudheid- en Taalkunde te Leeuwarden en van het Zeeuwsch Genootsch. der Wetenschappen, terwijl het Oudheidkundig Genootsch. te Amsterdam hem tot buitengewoon lid benoemde.

Zie: Levensber. Letterk. 1890, 245.

Zuidema

< >