NBW

Redactie P.C. Molhuysen en PJ. Blok (1914)

Gepubliceerd op 11-05-2022

Gregorius

betekenis & definitie

GREGORIUS, in 703 of 704 geb. in de omstreken van Trier, overl. 25 Aug. 776, was, naar men meent, een achter-kleinzoon van koning Dagobert II, in ieder geval uit aanzienlijk geslacht. Zijn grootmoeder Adela, dochter van dien koning, werd, na weduwe te zijn geworden, abdis van het door haar gestichte benedictijnerklooster van Palatiolum (Pfalzel), op drie mijlen afstand van Trier.

Gregorius wordt gezegd geboren te zijn uit het huwelijk van haar zoon Alberic met de H. Vastrada. Op zijne reis in 719 van Friesland naar Thuringen, toefde Bonifacius even aan het klooster van Palatiolum waar hij den jongen Gregorius zag. Hoewel nog leek, hechtte deze zich aan hem en kreeg hij van zijn grootmoeder toestemming Bonifacius op zijne apostolische tochten te volgen. Bij zijn vertrek schonk de abdis hem paarden en dienaren, waaruit duidelijk blijkt, dat Gregorius ten minste op dat oogenblik den kloosterstaat nog niet omhelsde. In Thuringen, toen een zeer arm land, hadden zij veel ontberingen en vermoeienissen en menige vervolging te doorstaan, doch zij bewerkten er vele bekeeringen.

Na den dood van koning Radboud (720) begaven zij zich naar Friesland, naar Utrecht en Dorestad, waren echter op het einde van 722 of begin 723 in Thuringen terug. Gregorius vergezelde Bonifacius op diens tweede reis naar Rome in 723, waar deze door paus Gregorius II tot regionaar-bisschop gewijd werd. Zij keerden van Rome terug, met boeken begiftigd en begeleid door twee jeugdige Engelschen: Marchelmus en Marcuinus, die door Bonifacius werden toevertrouwd aan Gregorius, ondanks diens leeftijd van ternauwernood 20 jaar. Einde 723 of begin 724 gingen zij Karel Martel bezoeken en keerden na diens bescherming te hebben verkregen, naar Thuringen en Hessen terug. Bonifacius stichtte in 724 het klooster van Ordorf, bij Erfurt in Thuringen. Daar, zonder twijfel, omhelsde Gregorius, die tot dusverre de metgezel van zijn meester was geweest op diens apostolische tochten, het kloosterleven.

Nochtans vermeldt zijn leven, dat geschreven werd door zijn leerling Ludger, dit niet uitdrukkelijk, en hoewel hij door verschillende tijdgenooten abt genoemd wordt en Mabillon hem voor benedictijner-monnik houdt, zegt de bollandist Stilting, dat deze laatste meening door geen enkel onwrikbaar argument gestaafd wordt evenmin trouwens als het tegenovergestelde. Zelf durft Stilting zich niet uitspreken. Werkelijk werd van dien tijd af de naam van abt ook gegeven aan de oversten van kanunniken.Gregorius bleef ten minste tot den dood van Karel Martel (omstreeks 741) in Thuringen en Hessen, Bonifacius bijstand verleenend in al diens apostolische verrichtingen. Aan hem vertrouwde Bonifacius de kudde toe, toen hij in 738 zijne derde reis naar Rome ondernam. En bij die gelegenheid zegt Ludgerus van Gregorius ‘factus secundus pastor’, hij werd de tweede herder. Hij was bijgevolg priester en werd waarschijnlijk omstreeks 734 op een leeftijd van 30 jaar, door Bonifacius gewijd; Ludger geeft den datum der wijding niet, al noemt hij Gregorius priester. Na den dood van Willibrord, zonder twijfel ongeveer in 739, werd Gregorius naar Friesland gezonden om den apostel van het noorden te vervangen, en voornamelijk hield hij van toen af aan verblijf te Utrecht ofte Dorestad. Het is waarschijnlijk, dat Gregorius door Bonifacius werd aangewezen, een weinig vóór 753, om het utrechtsche diocees en het klooster met

zijn school in de bisschopsstad te besturen. In 754 of 755 schrijft Bonifacius aan paus Stephanus, dat hij voor Utrecht een bisschop heeft benoemd; hij noemt hem echter niet, doch uit een gelijktijdigen brief van Lullus aan Gregorius kan men besluiten, dat er van dezen laatsten sprake is. Toch bezat Gregorius slechts de bisschoppelijke rechtsmacht, zonder ooit, daar de aartsbisschop van Keulen op zijn diocees aanspraak maakte, de bisschoppelijke wijding te ontvangen; hij werd bijgestaan door een gewijden hulpbisschop, hetzij Eobanus (kol. 827), hetzij Alubertus, of misschien achtereenvolgens door beiden. Het leven van onzen heilige door Ludger volgt niet de chronologische orde en het is zeer moeilijk deze te herstellen. Het is daarom niet mogelijk nauwkeurig den datum te bepalen, waarop Gregorius edelmoedig vergiffenis schonk aan de moordenaars zijner beide broeders. Ludger gewaagt er van, hoe zijn leermeester Gregorius als hoofd der utrechtsche school leerlingen onderwees uit vele landen, hoe hij met Alubertus den Friezen predikte; hij prijst zijn matigheid, zijn belangeloosheid, zijn vrijgevigheid.

Bonifacius had aan den paus bericht over de aanspraken van den aartsbisschop van Keulen op het utrechtsche diocees, doch het antwoord kwam eerst in na den marteldood van den heilige; Gregorius werd op zijn zetel bevestigd, zonder dat het geschil werd uitgemaakt. Hij stierf 25 Augustus 776 na de laatste driejaren van zijn leven aan geheele verlamming te hebben geleden. Dit laatste heeft aanleiding gegeven, dat vele geschiedschrijvers zijn dood drie jaar vroeger plaatsten. Hij stierf en werd begraven in de Sint Salvatorkerk van Utrecht. Toch geraakte het benedictinessenklooster van Susteren in het diocees van Luik in het bezit van een zóó groot gedeelte van zijn lichaam, dat men van eene geheele overvoering gesproken heeft. Stilting gelooft aan eene bijna gelijke verdeeling der reliquieën tusschen Utrecht en Susteren. Toch is het gevoelen over eene bijna volledige overbrenging waarschijnlijker. 28 September 1885 werden in eene officieele oorkonde de zich te Susteren bevindende gedeelten als echt erkend.

Zie: Mabillon, Acta SS. Saec. III, 2a pars, 289-302; id., Ann. Ben. II, reg. Acta SS. 25 Aug., 230-264; Acta SS. 1 Maart, 3 Maart; Ant.

Mattheus, de Nobilitate 2,c.7;Bowerus, Vitae illustr. virorum: Vita S. Gregorii; Allg. deutsche Biographie IX, 627; Bennet t, Dictionary ofchristian Biography, Anal. boll. Bibl. Leg. lat. (1899) 549; de Meyerein Kalend. Protest, in Nederl. 1857; Wattenbach, Deutschl.

Gesch.quellen I7 (1904) 293; Kurth, St Boniface (1902) 24-26; P. Albers, De H. Gregorius 3e bisschop van Utrecht in Jaarboekje van Alb. Thym 1893; Kronenburg, Neerlands Heiligen III, 119, 149;I.H.Gosses in Nijhoff's Bijdr.

4e R. IX (1910) 249. Verder Potthast, Bibliotheca2 (1896) II, 1353.

Graux

< >