NBW

Redactie P.C. Molhuysen en PJ. Blok (1914)

Gepubliceerd op 11-05-2022

Dionysius de kartuizer

betekenis & definitie

DIONYSIUS DE KARTUIZER, eigenlijk geheeten van Leeuwen, ook wel: Levis, Leeuvis, Leeuven, Lieuve, of verlatijnscht: de Leeuvis, werd in 1402 te Rijckel, een gehucht halverwege St. Truiden en Looz, in belgisch Limburg, geb. en overl. 12 Maart 1472 te Roermond.

Zijne ouders waren van goede, misschien adellijke familie. Het eerste onderricht ontving hij op de school der Lievevrouwekerk te St. Truiden. Aanstonds gaf hij blijk van ongewone begaafdheid en van dien grooten ijver, die hem tot het einde zijns levens bij zou blijven. Tot dertien jaar zou hij te St. Truiden op school hebben gegaan.

Hij bezocht daarna de school te Zwolle en heeft er vermoedelijk kennis gemaakt met Jan Cele, hoofd dier school en vriend van Geert de Groote. Op achttienjarigen leeftijd klopte hij aan het kartuizerklooster te Zelhem bij Diest. Maar de constituties der orde eischten den leeftijd van 20 jaar. Teleurgesteld, maar niet ontmoedigd, vroeg hij opneming te Roermond, waar Albertus Buer of Buez (kol. 272) toen prior was. Deze wees hem niet af, maar wist hem van het nut van eenige jaren theologische studiën te overtuigen. Na twee jaar, wanneer hij den vereischten leeftijd bereikt zou hebben, kon hij worden opgenomen.Op raad van den prior toog hij dan naar Keulen, om theologie te studeeren. Volgens eigen bekentenis leefde hij hier geheel voorwetenschap en ijdelen roem. Hij werd na eene studie van drie jaar tot meester in de schoone kunsten bevorderd, op verdediging van een proefschrift de Ente etEssentia. In deze beroemde kwestie verdedigde hij toen de ‘realis distinctio’, terwijl hij later van meening veranderde.

Getrouw aan zijn vroeger besluit, trad Dionysius, thans niet alleen met de kennis der humaniora, maar ook met die der theologie verrijkt, in het kartuizerklooster te Roermond. Zijn vriend, den vorigen prior Albertus, trof hij er niet meer aan, daar deze in dezelfde betrekking te Utrecht aangesteld was. In 1423 begon hij zijn novitiaat en nam hij zijn doopnaam, Dionysius, ook als kloosternaam aan. Al aanstonds staan wij voor een bijna onoplosbaar raadsel. Een kartuizer wijdt ongeveer acht uur per dag aan gebed en geestelijke oefeningen; Dionysius ging nog verder dan de regel hem voorschreef; men mag gerust op elf of twaalf uur schatten den tijd, dien hij aan het gebed besteedde. Een belangrijk gedeelte van zijn leven werd in beslag genomen door ordesbedieningen en eene visitatiereis in Duitschland.

Veel tijd moet hij besteed hebben aan zijne groote correspondentie. Welnu, die man, wiens leven goed besteed geweest zou zijn, al hadde hij niets anders gedaan dan wat wij zooëven opnoemden, vond gelegenheid met eigen hand zooveel te schrijven, dat men er vijf en twintig foliodeelen mee zou kunnen vullen; te schrijven over onderwerpen, lastig en ingewikkeld, waaruit een reusachtige belezenheid blijkt. Hoe heeft hij dit alles in de vijftig jaar van zijn religieus leven tot stand kunnen brengen?

Op het einde van dit welbestede leven, heeft Dionysius, op last van zijn oversten, eene lijst opgemaakt van wat hij zoo al had gelezen: niet enkel de grootmeesters der scholastiek, niet alleen de kerkvaders, niet uitsluitend de talrijke summa's, waaronder de reusachtige, thans nog onuitgegevene van Ulrich van Straatsburg, maar talrijke commentatoren op het Oude en Nieuwe Testament en philosophen, zooveel hij er in die dagen maar krijgen kon, heeft hij doorgewerkt. Dat hij, al lezende aanteekeningen maakte, lijdt geen twijfel, maar ook dan nog kwam zijn fabelachtige memorie hem goed te stade. Want handschriften koopen, daartoe was het arme kartuizerklooster te Roermond niet in staat. Wat men er bezat, was afgeschreven door de monniken zelve, of door Dionysius gebedeld. Niet altijd had hij dus de gelegenheid, zijn eenmaal afgeschreven excerpten met den contekst te vergelijken en hadde zijn geheugen hem geene uitnemende diensten bewezen, hij zou zich ongetwijfeld veel meer hebben vergist.

Dionysius was theoloog en asceet, juister theoloog in dienst der ascese. Hij wilde geleerd zijn om heilig te worden. Zijn stijl was niet schitterend. Er ligt zekere matheid over die reusachtige menigte geschriften. Maar hij wilde 't zoo, zijn streven naar eenvoud bracht hem ertoe. Aantrekkelijk in dien rustigen stijl is voorzeker de naïeve voorstelling en de warmte, die alle levensbeschrijvers in den kartuizer hebben opgemerkt.

Hoezeer zijn liefde voor gebed en eenzaamheid hem ook noopten te Roermond verscholen te blijven, de roep zijner geleerdheid, de reputatie, die hij zich al schrijvende verwierf, voerden hem in het gewoel der vijftiend' eeuwsche wereld terug. 't Begon hiermee, dat velen hem in zijn klooster kwamen bezoeken en raadplegen. Gemakkelijker werd dit gemaakt, toen men hem als procurator van het klooster aanstelde, d.i. met de zorg der tijdelijke belangen belastte; daardoor immers moest hij van zelf dikwijls met de buitenwereld omgaan. Hooggeplaatste mannen namen tot hem hun toevlucht: zoo bewerkte hij in 1459 de verzoening van Adolf van Gelder met zijn vader, zoo werd hij de raadsman en vriend van Brugman en Cusa. Op verzoek van den eerste stelde Dionysius zijn de Doctrina et Regulis vitae christianae op, kostbaar ook heden nog, om den stichtenden inhoud en de gegevens aangaande het leven van toen. Van meer belang is zijn verkeer met Nicolaas van Cusa. Deze kardinaal was op het eind van 1450 door Nicolaas V belast met een visitatiereis in Duitschland, ter afkondiging van het jubilee en ter voorbereiding van een kruistocht tegen de Turken.

In September 1451 kwam de kardinaal te Roermond aan. Cusa was er op uit zich met geleerde en deugdzame mannen uit de streken, die hij bezocht, te omringen; 't kan ons dan ook niet bevreemden, dat hij Dionysius in zijn gevolg opnam. De kardinaal en zijn gezelschap reisden uiterst eenvoudig, maar onder allen muntte Dionysius uit in bescheidenheid. Hij hield niet van de lange en plechtige ceremonies van ontvangst en afscheid; zijn eerste werk, bij aankomst in een andere plaats was zich naar een of ander klooster te begeven en daar de bibliotheek te bestudeeren. Overigens was het ook niet altijd vriendelijkheid, waarmee Cusa en zijn gevolg werden bejegend. Duitschland was doortrokken met de conciliaire ideeën van Bazel, wars van verbeteringen in het godsdienstig en monastiek leven.

Ook in Nederland, en met name te Luik, wachtte den kardinaal geen vriendelijk onthaal; hij werd er niet als legaat erkend en moest onverrichter zake vertrekken. Bij die gelegenheid onderscheidde onze kartuizer

zich door de vrijmoedige woorden, die hij den bisschop van Luik toevoegde. Gelukkig hielden de opgestane luiksche geestelijken het tegen de straffen des kardinaals niet uit en werd de vrede drie maanden later geteekend. De reis van den kardinaal ging verder nog naar Brussel, Keulen en Mainz. Of de kartuizer hem ook op deze verdere reis heeft vergezeld, is niet uit te maken.

Hoe lang het samenzijn van Cusa en Dionysius eigenlijk geduurd heeft, valt niet met zekerheid te zeggen; zeker niet langer dan eenige maanden. Dan scheidden beide groote mannen voor het leven; hunne briefwisseling, ten deele bewaard, getuigt van hun innige vriendschap.

Had Dionysius zich ook al voorgesteld, thans weer de zoetheid van het contemplatief leven te zullen smaken, zijne benoeming tot rector van een nieuw, te 's Hertogenbosch op te richten klooster, moet die verwachting bitter hebben te leur gesteld. Hier was alles te doen. Het terrein, aanvankelijk bij schenking aan de kartuizers afgestaan, bleek ongeschikt; men vond een ander, dat evenwel zoo moerassig was, dat slechts met de grootste moeite de grond voor het bouwen gereed gemaakt kon worden; huisraad, voedsel, alles moest door bedelen worden verkregen. Ten slotte bleek ook het laatste terrein onbruikbaar en juist toen Dionysius door een visioen, naar hij zelf verhaalt, de plaats had geschouwd, waar God het nieuwe klooster wilde hebben, werd hij van gebrek en ellende ziek. Zelfs zijn ijzersterk gestel, zijn hoofd van staal, zijn maag van brons, zooals hijzelf schertsend zeide, konden tegen zulke ontberingen niet op. Hij vroeg en kreeg verlof terug te keeren naar zijn geliefd Roermond.

Hier sleet hij de laatste jaren zijns levens in gebed. Merkwaardig einde van zijn loopbaan als schrijver, tevens symbool van zijne oprechte vroomheid: zijn laatste werk schreef hij over de overweging: de Meditatione. Hij werd te Roermond begraven.

Een overzicht van Dionysius' werk te geven, staat gelijk met een boek te schrijven. We moeten daar derhalve van afzien. Overigens zal men in de aangehaalde litteratuur, vooral bij Mougel volledige inlichting aantreffen. Hier is het voldoende, te wijzen op de hoofdgroepen der door hem geschreven tractaten. Zeven werken schreef hij over exegese, waaronder een commentaar op de geheele H. Schrift, van Genesis tot Openbaring.

Zes philosofische traktaten stelde hij op, waarvan drie niet tot ons zijn gekomen. Negentien werken handelen over theologie en canoniek recht, waarvan er twee verloren zijn gegaan en waartoe behooren de drie merkwaardige boeken over paus en concilie, die Dionysius doen kennen als aanhanger der gematigde conciliaire theorie. Van tien polemische geschriften, waaronder die tegen de Mohammedanen en de simonie, hebben wij er nog acht. Twee van de veertien liturgische werken zijn nog niet teruggevonden. Drie en dertig traktaten schreef hij over ascese, vijf er van zijn nog niet ontdekt. Men kan verder nog vijf en twintig parenetische en sociologische werken noemen, waarvan er vijf, dertien werken over monastiek, waarvan er twee en zeven varia waarvan er vier verloren zijn gegaan, om niet te spreken van de dubia. We volstaan met samen te vatten: van Dionysius hebben wij 109 geschriften over; 25 zijn er nog niet teruggevonden, 6 zijn er twijfelachtig.

De volledige uitgave zijner werken werd door de Kartuizers in 1896 begonnen en is thans nog niet voltooid; 14 deelen verschenen te Montreuil s.M. (Monstrolii), 25 te Doornik ter drukkerij van de kartuizerkloosters aldaar.

In den refter van het oude kartuizerklooster te Roermond moeten drie portretten van Dionysius hebben gehangen, van de hand van Schumaker. In Thevet, Pourtraits des hommes illustres, ziet men een afbeelding van hem, afkomstig uit het kartuizerklooster te Keulen. In de keulsche editie van zijn werken vindt men, hetzij als titelblad, hetzij achterin, een staand portret, omgeven door een aureool, den duivel vertredende, of in de rechterhand houdende een nymbus, waarin de woorden: ‘benedictus Deus in secula’. Aldus staat hij in het eerste deel der nieuwe editie op blz. 84. Ook komen in de keulsche edities afbeeldingen voor, waarop hij knielend een boek aan de H. Maagd aanbiedt.

De hoofdbron voor Dionysius leven is het Vita etc. door Loëra Stratis,op nieuw afgedrukt in het eerste deel der nieuwe editie. De oudere literatuur vindt men volledig opgegeven in: D.A. Mougel, Denys le Chartreux, 1402-1472, sa vie, son rôle, une nouvelle édition de ses ouvrages (Montreuil-sur-Mer 1896). Onder de nieuwere literatuur noem ik: O. Zöckler, Dionys des Kartäusers Schrift de Venustate mundi, in Theol. Stud. u.

Kritiken 1881,636-665; H. Welters, Denys le Chartreux, sa vie et ses ouvrages in Public, de Limbourg XIX (1882) 259-370; P. Albers, Dionysius de Kartuizer en zijne werken in Studiën op godsd. wetenschap, en lettk. gebied IL (1897) 203-255; de vertalingen van het zooeven genoemde werk van Mougel in het duitsch: Dionysius der Karthäuser 1402-1471, Sein Leben etc. aus dem franz. mit einigen Ergänzungen etc. (Mühlheim a.d. Ruhr 1898), in het italiaansch door R. Montagnani, Un eminente scolastico troppo dimenticato (Montreuil s.M. 1898); K. Krogh-Tonning, Der letzte Scholastiker.

Eine Apologie (Freiburg i.B. 1904), in welk werk hij vooral als theoloog gehandhaafd wordt; Joseph Löhr, Methodisch-kritische Beiträge zur Geschichte der Sittlichkeit des Klerus u.s.w. (Münster i.W. 1910), waarin opmerkelijke beschouwingen worden voorgedragen, over de waarde die Dionysius' mededeelingen aangaande het verval der zeden hebben; W. Mulder, Dionysius de Kartuizer en de conciliaire theorie in de KatholiekCLXI (1912) 253-281; A. Rösler, Die Schrift des Kartäusers Dionysius: de Venustatemundi, in Hist. Pol. Blätter CIL (1912) 1 April.

Zie voor zijn portretten: A.M.E. Ingold, Essai iconographique sur Denys le Chartreux in Oud- Holland XIV (1896) 229.

Mulder

< >