NBW

Redactie P.C. Molhuysen en PJ. Blok (1914)

Gepubliceerd op 11-05-2022

Buschman, jacobus

betekenis & definitie

BUSCHMAN (Jacobus), ged. te Amsterdam in de Nieuwe Kerk 25 Juni 1704, overl. te Kampen 2 Dec. 1773, waarschijnlijk een zoon van Wilhelmus B. over wien niets naders bekend is, werd 23 April 1725 aan de Universiteitte Leiden ingeschreven als theol. stud., 3 Juni 1726 in de classis Amsterdam geëxamineerd en tot proponent bevorderd, 22 Sept. daarna beroepen te Akersloot en 24 Nov. daar bevestigd; sedert 15 Aug. 1728 (beroepen 27 Mei) was hij predikant te Elburg, waar hij 22 Oct. 1766 emeritus werd; zijn laatste levensjaren woonde hij te Kampen.

Hij schreef verscheiden theologische werken en had in zijn tijd eenigen naam als verklaarder van het Oude Testament: Ophelderingen over verscheyde stukken en woorden der Goddelijke Boeken, gespreid uit het ligt van derzelver klaarheid (Campen 1750); Jacobs en Moses Testamenten, des eersten in zommige stukken, des twede geheel, nevens de zegen en vloek-spraken over Israel, op Ebal en Gerizim opgeheldert in 23 opklaringen (Campen 1752); Oostersche geschiedenissen wegens de opvolging der koningen in het Chaldeesche rijk (Kampen 1766); Joodsche Geschiedenissen, in en na de zeventig dagweken, voorspeld aan Daniel.... uit de letter der Godspraak Dan.

< >