NBW

Redactie P.C. Molhuysen en PJ. Blok (1914)

Gepubliceerd op 11-05-2022

Aa (abraham jakob van der)

betekenis & definitie

geb. te Amsterdam 6 Dec. 1792, overl. te Gorinchem 21 Maart 1857, zoon van Pierre Jean Baptiste Charles van der Aa en Francina Adriana Bartha van .Peene (kol. 6), 30 Aug. 1841 te Breda gehuwd met Francina Johanna Jacoba Gastelaars. Hij werd in 1810 student in de medicijnen te Leiden, maar viel in 1812 in de conscriptie en werd in 1813 door de Engelschen gevangen genomen.

Na zijn terugkeer in 1814 cadet, nam hij deel aan den veldtocht van 1815. In 1817 nam hij zijn ontslag en vestigde zich als boekhandelaar te Leuven. In 1819 werd hij daar, vervolgens te Brussel, onderwijzer, in 1825 particulier secretaris van den auditeur-militairte Antwerpen, in 1830 verbonden aan den militairen gouverneur van Breda. Hij werd in 1839 als zoodanig ontslagen en bleef sedert ambteloos; in 1841 vestigde hij zich te Gorinchem.Zijn door Ehnle op steen geteekend portret staat in de f°. uitgave van zijn Biogr. Woordenboek.

Van zijn vele geschriften mogen worden genoemd:

Aardrijkskundig Woordenboek van Noord-Braband (Breda 1832); Herinneringen en Nieuwe herinneringen uit het gebied der geschiedenis, betrekkelijk de Nederlanden (Amst. 1835 en 1837); Geschied- en aardrijkskundige beschrijving van het Koningrijk der Nederlanden en het Groothertogdom Luxemburg (Gorinchem 1841); Nieuwbiographisch, anthologisch en critisch Woordenboek van Nederlandsche Dichters (Amst. 1844-1846, 3 dln.); Geschiedkundige beschrijving van de stad Breda en hare omstreken (Gorinchem 1845, m. pl. en facs.); Nederlandsch Oost-Indië (Amst. en Breda 1846-1857, 4 dln. m. pl.; alleen Java); Beschrijving van den Krimpener- en Loopikkerwaard (Schoonhoven 1847); Ons vaderland en zijne bewoners (Amst. 1855-1857, m. pl.). Maar vooral is van der Aa bekend gebleven door zijn twee groote woordenboeken: Aardrijkskundig Woordenboek der Nederlanden (Gorinchem 1836-1851,13 dln.), daarnaar ook zijn Beknoptaardrijkskundig Woordenboek (Gorinchem 1855) en Biographisch

WoordenboekderNederlanden (Haarlem 1852-1878, fo., 12 dln.; 8o., 21 dln.). Het eerste is door van der Aa geheel voltooid en nog altijd een bruikbare verzameling van allerlei bijzonderheden, echter van zeer ongelijke waarde, vooral in verband met de bronnen, waaruit van der Aa putte, en de inlichtingen, die hij verkreeg. Zijn talent was meer verzamelend dan kritisch, wat ook duidelijk blijkt uit zijn Biographisch Woordenboek; daarbij moet evenwel steeds in het oog worden gehouden, dat van der Aa daarvan slechts een zeer klein gedeelte zelf heeft bewerkt (van het begin tot het artikel Coehoorn).

Zie: K.J.R. van Harderwijk, Levensberigt

in Hand. Lett. 1857,35 vlg., met Lijst van uitgegevene geschriften; J.G. Frederiks, A.J. van derAa in Maandblad de Ned. Leeuw VI, 34 vlg.

Brugmans