Homeopathie encyclopedie

Ilse Dorren (1987)

Gepubliceerd op 15-09-2021

Potjeslatijn (en flesjesgrieks)

betekenis & definitie

Wanneer u bij drogist, reformwinkel of apotheker de batterijen homeopathische flacons en doosjes ziet, duizelt het u allicht van alle potjeslatijn op de etiketten. Toch is dat geen poging iets eenvoudigs moeilijk voor te stellen.

Het is zelfs uitermate praktisch. Staat ergens Unica op, dan weet men op Kos en in Marbella, aan de Wörthersee en de Ardèche dat er een middel mee bedoeld is, gemaakt van brandnetels. Men mag het misschien wat anders uitspreken dan u had verwacht, een misverstand is uitgesloten. Als u de naam opschrijft wordt u van Hammerfest tot Melbourne prompt geholpen.Welk middel helpt?

Bij al deze theorie schieten de vragen als paddestoelen uit de weetgierige grond. In de eerste plaats natuurlijk: welk middel helpt in welk geval? Als iemand dat heel precies wil weten, moet hij of zij eerst alle symptomen van een ziekte op een rijtje zetten. De vreemdste dingen wijzen soms het best de weg. Want dat iemand koorts heeft, zich afgeknoedeld voelt, het liefst maar verticaal blijft en geen zin in eten heeft, zijn geen onthullende verschijnselen. Die hebben miljoenen patiënten met honderden kwalen. Maar dat iemand de wereld voor een draaimolen aanziet, als hij maar een ogenblikje zijn ogen sluit; als hij een tong heeft als een uitgedroogde aardbei; als hij zijn pijn en narigheid hoofdzakelijk links voelt zitten: dat is wel een opvallende combinatie.

Daar kan een homeopathisch werkend iemand mee uit de voeten. Al kost het natuurlijk de nodige tijd daar allemaal achter te komen. Om het gemakkelijker te maken heeft de homeopathische industrie er wat op gevonden. De oude Hahnemann zou erop tegen zijn geweest, maar wie zet de klok zóver terug? Alles heeft zijn ontwikkelingsgang, óók de homeopathie. Niemand verwacht nog dat dit boek met loden letters wordt gedrukt, omdat Louwtje Koster dat nu eenmaal zo heeft uitgevonden.

Enkelvoudig of complex?

Het is heel lang gewoonte geweest voor iedere patiënt naar hét middel te zoeken. Hoe meer typische trekjes van zijn kwaal of ongemak overeenkwamen met de typische narigheden die een niet verdunde stof kon oproepen, des te ‘heter’ was men. Het gelijksoortigste (is dat goed Nederlands?) middel, het simillimum (wat wél goed Latijn is) genas vrijwel onfeilbaar. Klopt! Maar wie heeft honderden middelen in zijn achterhoofd gestouwd en wie kan bij iedereen precies de waarheid en niets dan de waarheid achterhalen? Er zijn dikke naslagwerken voor ontworpen, complete kaartenbakken samengesteld en zelfs heel goede software voor gemaakt. Waarbij alles uitging van het klassieke standpunt: één enkel (= simplex in het Latijn) middel voor één enkele kwaal van één enkele patiënt. Als u zelf een boek met een paar honderd beschrijvingen van middelen zou hebben, zou u dadelijk kunnen voelen waar de schoen bij velen wringt.

Een aantal symptomen wijst duidelijk op middel A. Maar er zijn ook een stuk of wat waarvan u zegt: ‘Tja, dát is heel duidelijk middel B.’ Terwijl er nog een handjevol karakteristiek is voor middel C. U vindt mogelijk zelfs iets heel opvallends dat meteen aan middel D doet denken. Bent u kort aangebonden en wilt u snel én zeker helpen, dan mikt u A, B, C en D door elkaar. Die combinatie móet gewoonweg werken. Men noemt dat een complex en behalve de traditie is er geen enkel argument dat niet te nemen.

Het enige probleem is dat een complex niet overal te krijgen is. De simplexmiddelen zijn vrije jachtgrond. Elke industrie van homeopathica levert er wel een aantal van. Maar slaat men aan het combineren, dan rust daar een soort auteursrecht op. De naam is een merknaam. Er zijn octrooien en registers in het spel.

Of u inTromsö of Canberra Calendula dan wel Arsenicum album krijgen kunt, is een vraag waarop men altijd ‘ja’ kan zeggen. Maar de kwestie of in Acapulco of Tïmbuktu Cheihepar of Imperarthritica over de toonbank gaat, kan iemand hooguit bedachtzaam achter het oor laten krabben.

Welke potentie doet het bij mij?

De eeuwige vraag die nergens ondubbelzinnig wordt beantwoord, is: welke potentie moet ik innemen? Moet dat D3 of D6 of misschien zelfs D30 zijn? Het geheim van de smid: dat weet niemand. Hooguit heeft de praktijk van anderhalve eeuw wat handige paadjes afgepaald. Is een kwaal acuut, dan kiest men lage potenties, dus een letter D met kleine getallen, hooguit een 6, erachter. De meest voorkomende potenties liggen tussen D12 en D30. Sommigen noemen D12 nog laag en D30 al hoog. Daar is dan meteen het probleem van de middelhoge potenties mee opgelost.

Die bestaan eenvoudig niet in dat geval. Het gebruik van potenties die hoger zijn dan D30 wordt afgeraden voor zelfmedicatie; handel in overleg met uw arts.

Beginverergering

Een patiënt kan soms heel heftig reageren op een homeopathische behandeling. Dat is dan een surprise die op de derde of vijfde dag wordt uitgepakt. Anders dan men denken zou, is het een teken dat het goede middel is gekozen. Het best kan men een dag of wat niets geven. Daarna wat minder vaak of-en dat werkt soms het best-op een hogere potentie overstappen. Brengt D6 iemand van de kaart, probeer het eens met D12.

Wie van tevoren weet dat lage potenties wat hardhandig aan de slag gaan, kan het best meteen een hoge nemen, maar niet hoger dan D30. Voor heel fijn besnaarde naturen zijn er zelfs LM-potenties in de handel. De potenties zijn daar niet in de verhouding één op tien geschud, maar in één op vijftigduizend. Vandaar die LM, want L is vijftig in Romeinse cijfers en M duizend. Ook daar heeft men een hele serie van. Die start bij LM I en eindigt bij LM XXX.

In dat laatste geval is er dus dertig (XXX in het oude Rome) keer gepotentieerd in de verhouding één op vijftigduizend. Voldoende subtiel om zelfs de allergevoeligste constitutie te ontzien.

Wat voor dosis?

Nóg een vraag waar moeilijk op te reageren is. Hoeveel? Homeopathie werkt als een computersignaal, als een contactsleutel, als een knopje van het elektrische licht. Het is niet van belang hoe u een computertoets indrukt, al zou u het met een staafje doen dat met handen en voeten wordt vastgehouden. Waar het om gaat, is: dat die bepaalde toets wordt ingedrukt. In de praktijk is één vinger op een toets het handigst, maar iemand zonder handen zou het ook best met zijn tenen af kunnen. Het aantal korrels, druppels of tabletten is dus niet van doorslaggevend belang.

Wel zijn homeopathische middelen door hun fijne verdunning of verwrijving nogal gevoelig. Eén korrel of druppel kan door wat zweet van uw hand of een niet helemaal schone lepel al gauw aan activiteit inboeten. Praktisch zijn daarom vijf tot tien druppels op de tong of op een-schone!-eetlepel water. Tien tot twintig korrels onder de tong laten smelten. Eén of twee tabletten onder de tong uit elkaar laten vallen en dan doorslikken. Bij kinderen mag dat best de helft zijn en bij heel kleine wezens zelfs een kwart.

Al hoeft dat niet al te pietepeuterig. Rollen er toevallig dertig korrels op uw hand in plaats van twintig: geen nood. Gewoon innemen. In geen geval terug in het flesje.

Als het even kan, worden ze ingenomen op de nuchtere slijmvliezen. In alledaagse taal betekent dat: een half uur voor en na het innemen niet eten, drinken en al helemaal niet roken. Geen stopwatch-kwestie overigens en in acute gevallen mag u het rustig helemaal vergeten.

Hoe vaak innemen?

Hoe vaak men slikken moet, is alweer zo’n vraag met een rekbaar antwoord. Voor een groot deel een kwestie van gezond verstand. Wie ’s nachts kreunend van de oorpijn wakker wordt, is natuurlijk niet gebaat met elke maand vijf korrels ergens van in te nemen. Hij grijpt het geschiktste middel-in deze situatie hoogstwaarschijnlijk Belladonna-uit het medicijnkastje en slikt desnoods om de tien minuten een dosis. Wijkt het gevoel van een gloeiende pook door het oor, dan kan men om het uur iets nemen. Als men tenminste voor die tijd al niet in slaap gevallen is.

Heeft iemand daarentegen zes jaar reuma achter zich en besluit hij nu met homeopathie in zee te gaan, dan zou men zich een dosis per week of zelfs per maand kunnen indenken. Wie een vuistregel wil, slikt tot en met D6 of eventueel D12 driemaal daags een dosis, tenzij er-figuurlijk-brand is. Voor D30 en volgens velen ook voor D12 geldt één keer per dag.

Isopathie

De wet die Hahnemann op zijn naam schreef, was: het gelijksoortige wordt met het gelijksoortige genezen. Maar als we nu de grens eens strakker trekken? Een niersteen wordt veroorzaakt door bepaalde stoffen die gaan samenklitten. Zoiets als ketelsteen. Stel dat we zo’n niersteen gaan verwrijven en er een D30 van bereiden. Zou het materiaal dat een kwaal verwekt, diezelfde kwaal verdrijven? Gepotentieerde niersteen is te krijgen. Informeert u maar eens naar Calculi renales.

Duidelijker antwoord is er niet te geven op de gestelde vraag. Hoewel er in de homeopathie heel wat over te doen is geweest. Misschien dat medicijnen als gepotentieerde nierstenen daarom nog een ietwat schemerachtig bestaan leiden en dat de wetenschap die het gelijke (= ison in het Grieks) met het gelijke geneest, de isopathie, al evenmin heel erg bekend is.

Homeosiniatrie

Homeopathie lijkt op het oog niets met acupunctuur gemeen te hebben. Toch heeft men uitgedokterd dat bij vrijwel elk acupunctuurpunt een homeopathisch middel hoort. Wie weet waar zijn acupunctuurarts prikt, kan in een tabel de medicijn met dezelfde werking vinden. En wie weet dat een middel hem of haar helpt, weet omgekeerd op wat voor punt men acupunctuur, acupressuur of moxa toe kan passen. Toen deze wetenschap nog kersvers was, spoot men het middel in het bijbehorende punt. Men sprak daarom van homeosiniatrie, een scheefgebakken woord van homeopathie en siniazein- doorprikken in het Grieks-gevormd.

Knappe koppen hebben geleien ontworpen, gemengd met homeopathische medicamenten. Men kan ze op de desbetreffende acupunctuurpunten smeren. Een gelei trekt vrij snel in de huid en neemt de potentie mee. Zo doet de homeopathie haar werk op acupunctuurpunten: zonder naalden. Twee-methoden-in-één.