Natuurdiëtisten Nederland

Marijke de Waal Malefijt (2020)

Gepubliceerd op 20-03-2020

Celzouten van Schüssler

betekenis & definitie

Celzouten zijn specifieke minerale verbindingen die van nature in ons lichaam voorkomen. Het zijn pasklare essentiële werkstoffen voor de cel en de directe celomgeving. Celzouten zijn een soort sleutels die nodig zijn om bijv. een proces te beginnen of in een bepaalde richting te laten plaatsvinden.

Celzouten voorzien het lichaam van fysiologisch actieve doseringen van mineralen. Verse, biologisch-dynamische, onbewerkte voedingsmiddelen bevatten de meeste celzouten. Zodra de voedingsmiddelen bewerkt worden of met een verkeerde kooktechniek worden bereid gaan celzouten verloren.

Celzoutensuppletie is gebaseerd op de observatie dat mineralen van vitaal belang zijn voor het goed functioneren van het lichaam.
Voordelen van het toepassen van celzouten:
• Celzouten behandelen mede de oorzaak van ziekte en niet slechts de symptomen
• Celzouten zijn effectief omdat ze goed worden opgenomen
• Celzouten worden goed verdragen en zijn niet toxisch in de voorgeschreven dosering
• Celzouten kunnen gebruikt worden door iedereen, zelfs door jonge baby’s, zwangere, vrouwen die borstvoeding geven, ouderen en verzwakte mensen
• Celzouten voorzien mensen van een effectieve en relatief goedkope behandelingswijze
• Celzouten zijn uitstekend te gebruiken als aanvulling op andere behandelingsmogelijkheden

De Duitse homeopathische arts Dr William Schüssler wordt door velen gezien als de pionier van de moderne biochemie. Schüssler onderzocht de biologie van levend weefsel en stelde vast dat bij het verbranden van levend weefsel slechts as bestaande uit mineralen overblijft, en daarom, zo concludeerde hij, zijn mineralen de fundamentele anorganische bouwstenen van het organisme. Als het mineraalgehalte van verschillende weefsels en organen uit het lichaam wordt bepaald, dan blijkt dat elk weefsel niet alleen verschillende mineralen bevat, maar ook verschillende verhoudingen tussen de mineralen.
Het Schüssler systeem van weefselzouten is gebaseerd op de homeopathie en deze worden bereid in een ‘biochemische’ of homeopathische dosering van D6 en/of D12.

Schüssler‘s mineralen bestaan in vloeibare vorm uit positief en negatief geladen ionen. Men voert de biologische werkzaamheid van de mineralen ook terug op hun elektrische lading. De belangrijkste ionen met een positieve lading zijn Kalium, Calcium, Natrium en Magnesium. Negatief elektrisch geladen zijn de Chloriden, Fosfaten en Sulfaten. Het elektrisch evenwicht in de lichaamsvloeistoffen wordt hersteld, doordat de positieve en negatieve ionen met elkaar in evenwicht komen. Elk mineraal heeft daarbij zijn eigen taak .

De verschillende lichaamsvloeistoffen zijn wat hun elektrolytische samenstelling betreft duidelijk van elkaar te onderscheiden. Zo bouwt kalium het belangrijkste positief geladen ion op binnen de celvloeistof. Wanneer het lichaam nieuw weefsel wil opbouwen, dan heeft het behalve eiwit ook voldoende kalium nodig. Kaliumionen activeren de celstofwisseling. Lichaamscellen bevatten daarom 60 maal meer kalium dan de buiten de cellen gelegen omgeving. Natrium daarentegen heerst als positief geladen ion over de vloeistoffen buiten de cellen. Het is de tegenspeler van kalium en houdt het zuur-basen-evenwicht in stand. Wordt dit evenwicht verstoord, dan treden typische ziektebeelden op, die te maken hebben met een verstoord zuur-basen-evenwicht. Door het toevoegen van de te zwak functionerende mineralen kan men bijsturen en het natuurlijke evenwicht herstellen.

Calcium komt, evenals natrium, vrijwel alleen buiten de cellen voor. In elektrisch geladen toestand houdt het eveneens het zuur-basen-evenwicht in stand. Terwijl kalium de gevoeligheid van de cellen opvoert, heeft calcium een dempende werking. Het hartritme is afhankelijk van de aanwezigheid van calciumionen. Zonder calcium kan er geen bloedstolling plaatsvinden.

Magnesium met zijn positieve elektrische lading, werkt het calcium tegen, maar dempt ook de prikkelbaarheid van de zenuwen, net zoals calcium ze normaliseert.
De negatief geladen chloorionen komen binnen de cellen vrijwel niet voor. In de vloeistoffen buiten de cellen echter regelen ze de druk en vloeistofuitwisseling. De fosforzuurionen verhogen de gevoeligheid van de zenuwen en reguleren de suiker- en kalkstofwisseling, voornamelijk in het spierweefsel.

Zwavelzuur speelt een bijzonder belangrijke rol bij ontgiftingsprocessen in de leverstofwisseling. Daarnaast staat het in nauw verband met de eiwitvorming en stofwisselingsprocessen in de cellen.

IJzer bevindt zich in het menselijk lichaam in chemische verbinding met eiwit. Het is noodzakelijk bij alle verbrandingsprocessen binnen het gecompliceerde stofwisselingssysteem in de cellen. De aanwezigheid van ijzer maakt het opnemen en activeren van zuurstof in het lichaam pas mogelijk.

Kiezelzuur (silicea) komt in het menselijk organisme slechts in sporen voor. Inmiddels is bewezen dat het een belangrijke invloed heeft op het bindweefsel. Observaties bij mensen met stoflongen (silicose) wezen uit dat silicium al in zeer kleine hoeveelheden de nieuwvorming van bindweefsel stimuleert.
Op deze wijze kon men nu de oeroude methode uit de volksgeneeskunst, waarbij in geval van longtuberculose thee en extracten van de kiezelzuurrijke paardenstaart werden toegediend, wetenschappelijk verklaren.

In de moderne geneeskunde krijgen de inzichten in de zogenaamde sporen- en bio-elementen een steeds grotere plaats. Onder sporen- en bio-elementen verstaat men biochemische grondstoffen, die in het organisme van planten, dieren en mensen slechts in zeer geringe hoeveelheid voorkomen. Veel van deze sporenelementen komen uitsluitend via de voeding het lichaam binnen en worden dan weer uitgescheiden. Ontbreken zij echter, dan werkt dat zeer nadelig op alle levensprocessen.

De belangrijkste van deze sporenelementen, ijzer, fluor en silicium, zijn bestanddelen van de Schüsslermineralen, ofschoon de wetenschap in de tijd van Schüssler nog nauwelijks op de hoogte was van het bestaan en de werkwijze van sporenelementen. Zelfs tegenwoordig zijn niet alle raadsels rond de sporenelementen opgelost.
De medische wetenschap erkent tegenwoordig het belang van mineralentherapie. Echter, de meest algemeen aanvaarde manier van behandelen van patiënten met hoge doseringen ruwe mineralen is niet altijd de meest effectieve vorm van therapie. Het gebruikmaken van hoge doseringen mineralen kan betekenen dat een tekort tijdelijk hersteld wordt maar deze situatie zal vervolgens niet in stand gehouden worden door het lichaam.

Het komt ook vaak voor dat patiënten behandeld worden met hoge doseringen van een bepaald soort mineraal. Hoewel dit effectief kan zijn in het corrigeren van een tekort aan dat mineraal, kan dit ook leiden tot een verstoring van de ‘synergetische balans’ tussen deze twee. Calcium en Magnesium bijvoorbeeld bestaan in een delicate balans ten opzichte van elkaar. Het behandelen van een patiënt met een tekort aan calcium, gebruik makend van hoge doseringen van dit mineraal, zal misschien het tekort opheffen, maar kan er ook voor zorgen dat de patiënt tekenen van een magnesiumtekort gaat vertonen, omdat er dan teveel calcium is in verhouding tot magnesium.