(Gr. Tithonos), zoon van Laomedon en broeder van Priamus.
Zijn gemalin Eos verkreeg voor hem de gave der onsterfelijkheid, doch vergat tevens de eeuwige jeugd voor hem te vragen. Op hoge leeftijd schrompelde Tithonus ineen tot een klein, oud mannetje, en veranderde tenslotte in een krekel (Verg. IV, 585).Zie Laomedon, Priamus, Eos