Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

Gepubliceerd op 30-11-2017

zon

betekenis & definitie

zon - zelfstandig naamwoord

1. hemellichaam dat licht en warmte geeft
♢ de aarde draait om de zon
1. in de zon zitten
[zo zitten dat het licht van de zon op je valt]
2. de zon schijnt
[hij zit niet achter de wolken]
3. er is niets nieuws onder de zon
[niets nieuws]
4. zij is het zonnetje in huis
[brengt de vrolijkheid in huis]
5. hem in het zonnetje zetten
[huldigen, prijzen]
6. men moet hooien als de zon schijnt
[van een gunstige gelegenheid gebruikmaken]
7. het land van de rijzende zon
[Japan]
8. voor niets gaat de zon op
[je krijgt niets voor niets]
9. achter de wolken schijnt de zon
[na tegenspoed komt altijd weer voorspoed]
10. tegen de zon in
[tegen de wijzers van de klok in]

Zelfstandig naamwoord: zon
de zon
de zonnen
het zonnetje