winter - zelfstandig naamwoord
uitspraak: win-ter
1. het koudste jaargetijde, van 21 december tot 21 maart
♢ in de winter ligt er vaak sneeuw
1. 's winters
[in de winter]
2. van de winter
[de komende of de afgelopen winter]
Zelfstandig naamwoord: win-ter
de winter
de winters
het wintertje
Tegenstellingen
zomer
Gepubliceerd op 14-11-2017
winter
betekenis & definitie