voorschotelen - regelmatig werkwoord
uitspraak: voor-scho-te-len
1. voor iemand neerzetten
♢ we hebben hen de heerlijkste gerechten voorgeschoteld
Regelmatig werkwoord: voor-scho-te-len
ik schotel voor (... ik voorschotel)
jij/u schotelt voor (... jij voorschotelt)
hij/zij schotelt voor (... hij voorschotelt)
wij/zij/jullie schotelen voor (... wij voorschotelen)
ik/jij/u/hij/zij schotelde voor (... ik voorschotelde)
wij/zij/jullie schotelden voor (... wij voorschotelden)
hij heeft voorgeschoteld
de/het/een voorgeschotelde ....
voorschotelend, voorschotelende
Gepubliceerd op 14-11-2017
voorschotelen
betekenis & definitie