verbinden

betekenis & definitie

verbinden - onregelmatig werkwoord
uitspraak: ver-bin-den

1. er een verband omheen doen
♢ ik heb mijn zere teen verbonden
2. ze aan elkaar vastmaken
♢ deze twee draden zijn met elkaar verbonden
1. er zijn risico's aan verbonden
[er zitten risico's aan vast]
3. er een verband tussen aanbrengen
♢ deze weg verbindt Amsterdam met Den Haag
1. hij is als leraar aan deze school verbonden
[hij heeft hier een baan]

Onregelmatig werkwoord: ver-bin-den
ik verbind
jij/u verbindt
hij/zij verbindt
wij/zij/jullie verbinden
ik/jij/u/hij/zij verbond
wij/zij/jullie verbonden
hij heeft verbonden
de/het/een verbonden ....

Synoniemen
koppelen, pairen, samenbinden, voegen

Tegenstellingen
losmaken, opsplitsen, scheiden, splitsen