veer - zelfstandig naamwoord
1. boot waarmee mensen en voortuigen worden overgezet
♢ we werden overgezet met een veer
1. bekleding van een vogel
♢ de vogel heeft een paar veren verloren
1. zo licht als een veertje
[heel erg licht]
2. vroeg uit de veren zijn
[vroeg op zijn]
3. pronken met andermans veren
[opscheppen over iets wat je niet zelf gedaan hebt]
4. een veer moeten laten
[met minder tevreden moeten zijn]
5. men plukt een gans zolang zij veren heeft
[men trekt ergens voordeel uit, zolang er iets te halen valt]
6. iemand een veer op zijn hoed steken
[hem prijzen]
7. van een kikker kun je geen veren plukken
[als iemand niets heeft, kun je ook niets bij hem halen]
8. men kent de vogel aan zijn veren
[aan het uiterlijk zie je wat voor persoon het is]
2. metalen voorwerp in de vorm van een spiraal
♢ het horloge liep niet meer: het veertje was stuk
Zelfstandig naamwoord: veer
het veer
de veren
het veertje
Zelfstandig naamwoord: veer
de veer
de veren
het veertje
Synoniemen
pont
Gepubliceerd op 30-11-2017
veer
betekenis & definitie