switchen - regelmatig werkwoord
uitspraak: swit-sjen
1. van plaats (of iets anders) wisselen
♢ toen hij veertig was is hij van baan geswitcht
2. overstappen op iets anders
♢ ik vind dat we van onderwerp moeten switchen
Regelmatig werkwoord: swit-sjen
ik switch
jij/u switcht
hij/zij switcht
wij/zij/jullie switchen
ik/jij/u/hij/zij switchte
wij/zij/jullie switchten
hij is geswitcht
de/het/een geswitchte ....
switchend, switchende
Gepubliceerd op 14-11-2017
switchen
betekenis & definitie