storten - regelmatig werkwoord
uitspraak: stor-ten
1. hard naar beneden vallen
♢ hij stortte van de berg af
2. het ergens uit gooien
♢ het zand is op de weg gestort
1. je ergens op storten
[er enthousiast mee beginnen]
3. overmaken naar een bank- of girorekening
♢ ik heb 100 euro gestort
Regelmatig werkwoord: stor-ten
ik stort
jij/u stort
hij/zij stort
wij/zij/jullie storten
ik/jij/u/hij/zij stortte
wij/zij/jullie stortten
hij heeft gestort
de/het/een gestorte ....
stortend, stortende
Gepubliceerd op 14-11-2017
storten
betekenis & definitie