sleutelen - regelmatig werkwoord
uitspraak: sleu-te-len
1. met gereedschap een motor repareren of verbeteren
♢ hij sleutelt al weken aan zijn brommer, met de bedoeling hem op te voeren
2. ermee bezig zijn, het veranderen
♢ er is in de afgelopen jaren al veel aan de spelling gesleuteld
Regelmatig werkwoord: sleu-te-len
ik sleutel
jij/u sleutelt
hij/zij sleutelt
wij/zij/jullie sleutelen
ik/jij/u/hij/zij sleutelde
wij/zij/jullie sleutelden
hij heeft gesleuteld
de/het/een gesleutelde ....
sleutelend, sleutelende
Synoniemen
dokteren
Gepubliceerd op 14-11-2017
sleutelen
betekenis & definitie