pril - bijvoeglijk naamwoord
1. pas ontstaan, nog jong en onbedorven
♢ er ontstond een prille liefde tussen Pieter en Nicky
1. in mijn prille jeugd
[toen ik nog heel klein was]
Bijvoeglijk naamwoord: pril
... is priller dan ...
het prilst
de/het prille ...
iets prils
Tegenstellingen
ervaren, geoefend, geroutineerd
Gepubliceerd op 14-11-2017
pril
betekenis & definitie