paprika - zelfstandig naamwoord
uitspraak: pa-pri-ka
1. rode, gele, of groene vrucht met binnenin rijen witte zaadjes
♢ als groenten eten we vandaag paprika en tomaat
Zelfstandig naamwoord: pa-pri-ka
de paprika
de paprika's
het paprikaatje
Gepubliceerd op 14-11-2017
paprika
betekenis & definitie