noordelijk - bijvoeglijk naamwoord
uitspraak: noor-de-lijk
1. wat in het noorden ligt of daarbij hoort
♢ Friesland en Groningen zijn de noordelijke provincies
2. wie in het noorden woont of daar thuishoort
♢ Theo hoort bij de noordelijke bewoners van dit land
3. wat eigen is aan het noorden
♢ het noordelijke klimaat is nogal koud
4. wat uit het noorden komt
♢ de wind is noordelijk vandaag
5. naar het noorden
♢ we trokken die dag een stuk noordelijker
Bijvoeglijk naamwoord: noor-de-lijk
... is noordelijker dan ...
het noordelijkst
de/het noordelijke ...
Tegenstellingen
zuidelijk, zuidwaarts
Gepubliceerd op 14-11-2017
noordelijk
betekenis & definitie