leunen - regelmatig werkwoord
uitspraak: leu-nen
1. erop of ertegen rusten
♢ hij leunde tegen de pilaar
Regelmatig werkwoord: leu-nen
ik leun
jij/u leunt
hij/zij leunt
wij/zij/jullie leunen
ik/jij/u/hij/zij leunde
wij/zij/jullie leunden
hij heeft geleund
leunend, leunende
Synoniemen
steunen
Gepubliceerd op 14-11-2017
leunen
betekenis & definitie