lenen - regelmatig werkwoord
uitspraak: le-nen
1. het tijdelijk in gebruik hebben
♢ kun je mij 100 gulden lenen?
2. ervoor beschikbaar zijn
♢ ik leen me niet voor dat smerige werk
3. ervoor geschikt zijn
♢ dat boek leent zich niet voor voorlezen
Regelmatig werkwoord: le-nen
ik leen
jij/u leent
hij/zij leent
wij/zij/jullie lenen
ik/jij/u/hij/zij leende
wij/zij/jullie leenden
hij heeft geleend
de/het/een geleende ....
lenend, lenende
Tegenstellingen
uitlenen
Gepubliceerd op 14-11-2017
lenen
betekenis & definitie