koek - zelfstandig naamwoord
1. van deeg gebakken eetbaar ding
♢ wil je een koekje bij de thee?
1. een koekje van eigen deeg krijgen
[vervelend behandeld worden nadat je hetzelfde bij anderen deed]
2. iets voor zoete koek aannemen
[het zomaar geloven of accepteren]
3. het is weer koek en ei
[de ruzie is voorbij]
4. dat is andere koek
[dat is heel anders]
5. dat ging erin als koek
[dat vonden ze heel leuk]
6. de koek is op
[er is niets meer te verdelen]
Zelfstandig naamwoord: koek
de koek
de koeken
het koekje
Inloggen
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Favorieten
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen:
- Je eigen Ensie account
- Direct toegang tot alle zoekresultaten
- Volledige advertentievrije website
- Gratis boek cadeau als welkomstgeschenk