kammen - regelmatig werkwoord
uitspraak: kam-men
1. je haar netjes maken met een kam
♢ je moet je haar nog kammen, Jochem!
Regelmatig werkwoord: kam-men
ik kam
jij/u kamt
hij/zij kamt
wij/zij/jullie kammen
ik/jij/u/hij/zij kamde
wij/zij/jullie kamden
hij heeft gekamd
de/het/een gekamde ....
Gepubliceerd op 14-11-2017
kammen
betekenis & definitie