jaar - zelfstandig naamwoord
1. periode van 12 maanden, 52 weken, 365 dagen
♢ hij is drie jaar
1. het schooljaar
[periode van augustus tot augustus]
2. in mijn jonge jaren
[toen ik jong was]
3. sinds jaar en dag
[sinds lange tijd]
4. die jurk is van het jaar nul
[heel ouderwets]
5. magere en vette jaren
[jaren van tegenspoed en van voorspoed]
6. op jaren zijn
[oud, bejaard]
2. jaar dat loopt van januari tot januari
♢ we hebben dit jaar veel winst gemaakt
1. jaar in, jaar uit
[steeds maar door]
Zelfstandig naamwoord: jaar
het jaar
de jaren
het jaartje
Synoniemen
kalenderjaar
Gepubliceerd op 14-11-2017
jaar
betekenis & definitie