inzakken - regelmatig werkwoord
uitspraak: in-zak-ken
1. naar beneden, of in elkaar zakken
♢ die cake is ingezakt toen ik hem te snel uit de oven haalde
2. lager worden
♢ de koersen zijn het laatste half jaar ingezakt
Regelmatig werkwoord: in-zak-ken
ik zak in (... ik inzak)
jij/u zakt in (... jij inzakt)
hij/zij zakt in (... hij inzakt)
wij/zij/jullie zakken in (... wij inzakken)
ik/jij/u/hij/zij zakte in (... ik inzakte)
wij/zij/jullie zakten in (... wij inzakten)
hij is ingezakt
de/het/een ingezakte ....
inzakkend, inzakkende
Gepubliceerd op 14-11-2017
inzakken
betekenis & definitie