inpolderen - regelmatig werkwoord
uitspraak: in-pol-de-ren
1. tot polder maken, er dijken omheen aanleggen
♢ dit gebiedje is in de negentiende eeuw ingepolderd
Regelmatig werkwoord: in-pol-de-ren
ik polder in (... ik inpolder)
jij/u poldert in (... jij inpoldert)
hij/zij poldert in (... hij inpoldert)
wij/zij/jullie polderen in (... wij inpolderen)
ik/jij/u/hij/zij polderde in (... ik inpolderde)
wij/zij/jullie polderden in (... wij inpolderden)
hij heeft of is ingepolderd
de/het/een ingepolderde ....
inpolderend, inpolderende
Gepubliceerd op 14-11-2017
inpolderen
betekenis & definitie