duim - zelfstandig naamwoord
1. kortste, dikste vinger
♢ hij sloeg met de hamer op zijn duim
1. iets uit je duim zuigen
[het verzinnen]
2. hem onder de duim houden
[hem in je macht houden]
3. een grote duim hebben
[een rijke fantasie]
Algemene uitdrukkingen:
1. iets op je duimpje kennen
[het heel goed kennen]
Zelfstandig naamwoord: duim
de duim
de duimen
het duimpje
Gepubliceerd op 14-11-2017
duim
betekenis & definitie