bof - zelfstandig naamwoord
1. gunstig toeval
♢ wat een bof dat we die loterij gewonnen hebben!
2. doffe slag of bons
♢ met een bof viel de grote appel uit de boom op de grond
3. besmettelijke ziekte bij jongeren waarbij je een dik gezicht krijgt
♢ Osmond kon geen examen doen, want hij had de bof
Zelfstandig naamwoord: bof
de bof
Synoniemen
buitenkans, fortuin, geluk, mazzel, treffer
Tegenstellingen
ongeluk, pech, tegenslag, tegenspoed
Gepubliceerd op 14-11-2017
bof
betekenis & definitie