blowen - regelmatig werkwoord
uitspraak: blo-wen
1. marihuana of cannabis roken
♢ de toeristen zaten te blowen voor de coffeeshop
2. het haar losje droogföhnen
♢ na vijf minuten was mijn haar al droog
Regelmatig werkwoord: blo-wen
ik blow
jij/u blowt
hij/zij blowt
wij/zij/jullie blowen
ik/jij/u/hij/zij blowde
wij/zij/jullie blowden
hij heeft geblowd
blowend, blowende
Gepubliceerd op 14-11-2017
blowen
betekenis & definitie