afgrenzen - regelmatig werkwoord
uitspraak: af-gren-zen
1. er grenzen tussen leggen of aangeven
♢ je moet duidelijk afgrenzen wat wel en niet tot jouw taak hoort
Regelmatig werkwoord: af-gren-zen
ik grens af (... ik afgrens)
jij/u grenst af (... jij afgrenst)
hij/zij grenst af (... hij afgrenst)
wij/zij/jullie grenzen af (... wij afgrenzen)
ik/jij/u/hij/zij grensde af (... ik afgrensde)
wij/zij/jullie grensden af (... wij afgrensden)
hij heeft afgegrensd
de/het/een afgegrensde ....
afgrenzend, afgrenzende
Gepubliceerd op 14-11-2017
afgrenzen
betekenis & definitie