afgaan

betekenis & definitie

afgaan - onregelmatig werkwoord
uitspraak: af-gaan

1. plotseling beginnen te werken
♢ de wekker ging af
2. dom lijken
♢ hij ging wel af toen hij dat foute antwoord gaf
3. recht naar iemand toe lopen
♢ hij ging op de leraar af
4. je door iemand laten leiden omdat je hem vertrouwt
♢ op welke adviseur moet ik nu afgaan?

Algemene uitdrukkingen:
1. het gaat hem goed/slecht af
[het lukt hem goed/slecht]
Onregelmatig werkwoord: af-gaan
ik ga af (... ik afga)
jij/u gaat af (... jij afgaat)
hij/zij gaat af (... hij afgaat)
wij/zij/jullie gaan af (... wij afgaan)
ik/jij/u/hij/zij ging af (... ik afging)
wij/zij/jullie gingen af (... wij afgingen)
hij is afgegaan
de/het/een afgegane ....