Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

Gepubliceerd op 14-11-2017

aanspreken

betekenis & definitie

aanspreken - onregelmatig werkwoord
uitspraak: aan-spre-ken

1. tegen iemand beginnen te praten
ik werd bij de ingang aangesproken door de portier
1. de aangesproken persoon
[persoon die in een taaluiting wordt aangesproken, bijv.: Jan, kom eens hier!]
2. iemand ergens verantwoordelijk voor stellen
♢ we hebben hem erop aangesproken dat er geen toezicht was
3. gaan gebruiken
♢ we hebben de voorraad koffie aangesproken
4. in de smaak vallen
♢ die muziek spreekt me niet aan

Onregelmatig werkwoord: aan-spre-ken
ik spreek aan (... ik aanspreek)
jij/u spreekt aan (... jij aanspreekt)
hij/zij spreekt aan (... hij aanspreekt)
wij/zij/jullie spreken aan (... wij aanspreken)
ik/jij/u/hij/zij sprak aan (... ik aansprak)
wij/zij/jullie spraken aan (... wij aanspraken)
hij heeft aangesproken
de/het/een aangesproken ....
aansprekend, aansprekende