(< Rotw. pojen, drinken),
1. eten (en drinken): Ik moet maar zorgen, dat er wat te pooien is. Jij brengt geen spie thuis, Boeventaal;
2. souteneur zijn; vgl. voor het verband tussen eten en souteneur o.a. behojebikker. Ze verafschuwden het ‘pooien’ in den Jordaan als een walgelijk bedrijf, een oneerbaar beroep van den diepst-gezonkene, QUERIDO 1, 72.