(Jidd. < Hebr. mazol (goed) gesternte), geluk; mazzel en broge (voor de hele misjpoge), geluk en zegen (voor de hele familie): Nou dag Beer! Mazzel en brooge! JUL. DE VRIES 7; nou, de mazzel, afscheidsgroet: Zo oude, bedankt hoor, en tot de volgende keer.
De mazzel! BOTING1 72; iemand mazzel verzeggen, maken dat iem. geen geluk heeft: Kom jij maar niet meer op het Rembrandtsplein, je fersegt ons mazzel, Wies, COHEN 80.