De aandelenlease-affaire is een beleggingsaffaire in Nederland en België die ontstond rond 2001 toen aandelenleasecontracten na een daling van de effectenbeurzen voor veel deelnemers in plaats van winst een enorme restschuld opleverden waarbij de beleggingsinstituten vooraf deelnemers niet goed voorgelicht hadden over de mogelijke risico's van deelname.
Op het hoogtepunt van de markt stonden ongeveer 700.000 aandelenleasecontracten uit met een totale waarde van circa 6,5 miljard euro.
Met betrekking tot naleving van de zorgplicht stelde de AFM als algemene conclusie dat "In het merendeel van de onderzochte gevallen aanbieders van aandelenleaseproducten één of meerdere aspecten van de zorgplicht niet, of onvoldoende hebben nageleefd".
Door de hefboom in de contracten en het ontbreken van een beschermingsconstructie leverden een paar honderdduizend contracten na daling van de beurskoersen na afloop geen geld maar een aanzienlijke schuld op.
Ook is in enkele latere rechtszaken gesteld dat er feitelijk bij Dexia geen sprake was van aangetoonde restschulden, omdat de beloofde aandelenaankopen werden vervangen door derivaten gecombineerd met enkel inlenen van de aandelen van institutionele beleggers, waaronder pensioenfondsen.
Deze laatste categorie heeft de beste kansen op terugbetaling en schadevergoeding omdat het Belgische beursfonds Dexia dat in feite zelf erkent door bijna 1 miljard euro minder winst te nemen vanwege een aantal voorzieningen op de balans in de jaren na 2003, inclusief een bijdrage van 218 miljoen euro die Aegon als vorige aandeelhouder van Labouchère aan Dexia heeft uitbetaald.