zo worden de cellen genoemd, die ongeveer ⅖ deel van het bloed (zie aldaar) vormen; ze worden verdeeld in:
a. rode bloedlichaampjes, erythrocyten, de platte kernloze damschijfvormige cellen met een doorsnede van 0,007 mm (7𝜇), van welke er per mm3 ongeveer 4,5 millioen aanwezig moeten zijn; ze bevatten een ijzerhoudend rood pigment, de bloedkleurstof (zie aldaar)en worden gevormd in het rode beenmerg', leven ongeveer 100 dagen in de bloedsomloop, waarna ze (o.a. in de milt) vernietigd worden, waarbij het lichaam het ijzer zorgvuldig bewaart voor de aanmaak van nieuwe bloedkleurstof b. witte bloedlichaampjes, leucocyten, de kernhoudende cellen, waarvan verscheidene soorten in het bloed aanwezig moeten zijn tot een gezamenlijk aantal van 6000-8000 per mm3; het grootste deel van deze cellen komt ook uit het rode beenmerg en heeft een celkern welke in de loop van enige tijd in een aantal stukken gesnoerd wordt die slechts ternauwernood nog samenhangen: veelkemig of polynucleaire leucocyten; deze zijn de fagocyten, die een grote rol spelen bij de strijd tegen binnengedrongen bacteriën. Bij infecties neemt het aantal witte bloedlichaampjes dan ook snel toe (tot bijv. 20.000-30.000 per mm3) door vermeerdering van de polynucleaire celsoort (zie ook bloedbeeld). Voorts zijn er nog de bloedplaatjes, zie aldaar. zie ook bloedtransfusie.