Onvast
bn. bw. (-er, meest —), 1. niet in vaste toestand verkerende, week : door de regen was de grond onvast' geworden; 2. niet vast liggende; wankel: hij staat nog on'vast op zijn schaatsen ; deze hoop rust op onvaste gronden; 3. licht gestoord wordende : hij heeft een onvaste slaap, bij het minste geritsel...