Donderen
(donderde, heeft gedonderd), 1. het dondert, geraas van de donder doet zich horen, het onweert; — (spr.) hij kijkt of hij het te Keulen hoort donderen, hij staat hoogst verbaasd te kijken; 2. donder of onweer veroorzaken; — (Zuidn.) te dom, lelijk enz. zijn om te helpen donderen, zeer dom, lelijk zijn; 3. als onweer...