Bezet
bn., 1. (van een ruimte) gevuld met een aantal personen of zaken: de zaal was nogal bezet, er zaten tamelijk veel mensen; — die stoel, plaats is bezet, behoort aan een ander ; het toilet is bezet, er bevindt zich iem. op; — de rivier is bezet, gaat met drijfijs; 2. (zeew.) bezet raken, aan lager wal,...