Nederlands Logopedisch Lexicon

L.J.M. Bogaert (2007)

Gepubliceerd op 27-08-2021

Accent

betekenis & definitie

(o.), syn. klemtoon; nadruk die op een bepaalde syllabe in een woord of een bepaald woord wordt gelegd;

contrast syn. contrastief accent; de beklemtoning die samenhangt met een verandering van toonhoogte; b.v. Piet komt en niet Jan; melodisch syn. toonhoogteaccent, contrastverlenend accent; accent dat betrekking heeft op de verschillen in toonhoogten binnen een uiting; primair syn. hoofdaccent; accent dat op de lettergreep met de sterke klemtoon in een woord valt, b.v. kabelteevee;

samenstellings~, het accent binnen een samenstelling; b.v. in een samenstelling van twee delen is het eerste woord sterk en het tweede woord zwak beklemtoond;

secundair syn. bijaccent; accent dat in zinnen en woorden voorkomt als tweede klemtoon naast het primaire accent; b.v. in teevéekabel is het accent op “a” secundair en op “é” primair,

temporeel accent dat als ankerplaats fungeert voor het melodisch accent en verantwoordelijk is voor de klemtoon;

woord~, een accent binnen een woord; een wisseling van het accent heeft soms een wisseling van betekenis tot gevolg; b.v. vóórkomen of voorkómen