Literatuur, Geschiedenis en Theorie

J.A. Dautzenberg (2009)

Gepubliceerd op 06-02-2017

hoofse literatuur

betekenis & definitie

In Zuid-Frankrijk ontstond in de 11e eeuw een heel nieuwe literatuur. Daar werd toen geen Frans gesproken maar Occitaans, een nu uitgestorven taal die tussen het Frans, Spaans en Italiaans in ligt; naar het belangrijk­ste dialect ervan wordt ze meestal Provençaals genoemd.

De Provençaalse schrijvers/componisten worden troubadours genoemd (naar het Provençaalse ‘trobar’, dat ‘vinder’ betekent, vgl. het Franse ‘trouvère’). De troubadours behoorden tot de lagere adel of waren in ieder geval aan een adellijk hof verbonden. Ze schreven en componeerden liederen waarin ze de hoofse liefde bezongen. Dit woord betekent letterlijk ‘zoals aan het hof’ en figuurlijk ‘hoffelijk’. Het begrip hoofsheid houdt echter veel meer in dan alleen hoffelijkheid: het is een levensstijl waarin beschaving, gerechtigheid en hoffelijkheid de boventoon voeren.

De hoofse liefde is steeds de (overspelige) liefde van de troubadour voor de - hoger geplaatste - kasteelvrouwe. De verhouding tussen hen is die van leenman en leenheer: de geliefde vrouw wordt dan ook vaak aangesproken met ‘Midons’, wat ongeveer ‘Mijn heer’ betekent. Naar de vorm zijn de troubadourliederen vaak heel ingewikkeld en ze zijn onderworpen aan strenge voorschriften. Een geliefd genre was de alba (of ‘wachterlied’ of ‘ochtendlied’), waarin de nachtwaker de overspelige geliefden waarschuwt dat de dag aanbreekt. Als een van de grootste troubadours geldt Bernard de Ventadour (Provençaals: Bernart de Ventadorn, ca.1150-ca.1195).