Literatuur, Geschiedenis en Theorie

J.A. Dautzenberg (2009)

Gepubliceerd op 08-02-2017

A. Alberts

betekenis & definitie

Nederlandse romanschrijver en essayist (1911–1995; Constantijn Huygensprijs 1975, P.C.Hooftprijs 1995). Hij debuteerde in 1952 met de in Nederlands-Indië spelende verhalenbundel De eilanden, die een jaar later werd gevolgd door de autobiografische novelle De bomen.

In 1962 verscheen Namen noemen (in 1974 herzien als In en uit het paradijs getild), een bundel herinneringen en anekdoten met betrekking tot Nederlands-Indië. In 1963 volgde een soortgelijke bundel over zijn tijd als ambtenaar te Parijs in de laatste jaren voor de Tweede Wereldoorlog: De Franse slag (in 1974 herzien als Aan Frankrijk uitgeleverd). In de jaren ’60 verschenen nog diverse historische studies, maar pas in 1974 kwam er een nieuw fictioneel werk: de korte roman De vergaderzaal, die grote bekendheid kreeg. Het is het verhaal van de zakenman Dalem, die tijdens een vergadering onwel wordt en zich vanaf dat moment steeds vreemder gaat gedragen. Na een langdurige ziekte keert hij terug in het bedrijf. Dalem heeft tegen zijn zin de leiding van het familiebedrijf op zich genomen en past volstrekt niet in die wereld.

Vanaf het eind van de jaren ’70 volgden de romans elkaar in regelmatig tempo op, afgewisseld met allerlei historische studies. Na de bundel Haast hebben in september (1975), waarin oudere publicaties uit tijdschriften bijeen zijn gebracht, volgde in 1979 De honden jagen niet meer, het verhaal van een zeemansgezin waarvan de vrouw thuiszit terwijl haar man steeds langere reizen moet maken. Maar geel en glanzend blijft het goud (1981) speelt in de regeringskringen van een niet nader genoemd land. Voor een deel is het een geheimzinnig verhaal over een ‘raadsadviseur’ die zich vereenzelvigt met een lang geleden gestorven koning, voor een deel is het een satire op de ambtenarij, – een wereld die Alberts van binnenuit goed kende. Die kennis zou hij later opnieuw gebruiken voor zijn vermakelijke Inleiding tot de kennis van de ambtenaar (1986).