Koninkrijk, gelegen tussen Zuid-Afrika en Mozambique; sinds 6 september 1968 onafhankelijk.
Tot het begin van de negentiende eeuw woonde het volk van de Swazi aan de Zuidoost-Afrikaanse kust. Ze werden verjaagd door de Zoeloes, en trokken naar het noorden. Daar vestigde hun leider Mswazi een eenheidsstaat. Om weerstand te kunnen bieden tegen de oprukkende Europese kolonisten sloten de Swazi verdragen met Groot-Brittannië en met de Zuid-Afrikaanse boerenrepubliek Transvaal. In 1902 werd Swaziland een Brits protectoraat.
In 1921 werd Sobhuza, de opvolger van hoofdman Mbandzeni, beëdigd als koning Sobhuza II. In 1960 liet de koning twee politieke partijen toe in het land. Swaziland kreeg in 1967 beperkt zelfbestuur, en werd op 6 september 1968 onafhankelijk. Zuid-Afrika, waar meer Swazi wonen dan in Swaziland zelf, had grote invloed op de economische en politieke ontwikkelingen in het koninkrijk.
In 1972 won de oppositiepartij Ngwane National Liberation Congress bij de parlementsverkiezingen drie zetels. Daarmee kwam een einde aan het machtsmonopolie van de monarchistische Imbodkodvo National Movement. Dit beviel koning Sobhuza II allerminst; in 1973 kondigde hij de noodtoestand af. De politieke partijen werden verboden en de grondwet buiten werking gesteld. In 1978 werd een parlement zonder politieke partijen gekozen, met zeer beperkte mogelijkheden tot oppositie.
Na het overlijden van de koning in 1982 nam zijn weduwe Ntombi als regentes de zaken waar. In april 1986 werd haar zoon tot koning Mswati III gekroond. Het koningshuis bleef ook onder de nieuwe koning de invloedrijkste politieke factor in Swaziland. Zo benoemde de koning persoonlijk leden van het Lagerhuis en de Senaat. Bij verkiezingen voor het parlement bleven politieke partijen verboden.