Lexicon van Sprookjes

A.J. Dekker, J. van der Kooi en prof. dr.Theo Meder (2005)

Gepubliceerd op 11-06-2020

Wensen vervuld

betekenis & definitie

ONZE Lieve Heer en Sint Pieter maken, vermomd als arme zwervers, een voettocht over de aarde. Tegen de avond vragen ze onderdak bij een rijke boer, maar die jaagt de schooiers van zijn erf.

Een arm vrouwtje echter neemt hen hartelijk op in haar huisje. ‘Maar’, zegt ze, ‘ik heb weinig te eten en geen goed bed.’ ‘Dat heb je mis’, zegt Onze Lieve Heer, ‘ik zag door 't raam een goed bed en in de kast een hele krentenmik.’ Zo blijkt het te zijn; ze eten en drinken er goed van en de hemelse bezoekers slapen heerlijk in haar bed; zelf behelpt ze zich met een ‘paljoas’ (noodbed).De volgende ochtend na de koffie nemen de reizigers afscheid. ‘Watje vandaag het eerst aanpakt, kun je de hele dag blijven doen’, zegt Onze Lieve Heer. Het vrouwtje begint de dag met haar geld te tellen, en dat wordt die dag van heel weinig heel veel. De vrekkige boer hoort hiervan, en als de twee zwervers die avond weer bij hem aankloppen, toont hij zich een gulle gastheer. Hij krijgt dezelfde beloning, maar gaat voor hij begint met geld tellen eerst naar de wc. Hij moet er de hele dag blijven zitten en produceert zoveel mest dat hij er zijn hele akker mee kan bemesten.

Graad Engels (geb. 1907) tekende dit volksverhaal na 1950 op in Maasbree in Limburg. Het is een versie van een wijdverbreid (Azië tot Japan, Noord- en Oost-Afrika, heel Europa en Amerika) en sinds de oudheid in literatuur en volksmond buitengewoon geliefd legendesprookje (‘The Wishes’) dat in twee grote redacties uiteenvalt.

In de eerste, waartoe bovenstaande tekst gerekend moet worden, bezoeken twee bovenaardsen in het christelijke Westen meestal God of Jezus en Sint Pieter in menselijke gedaante het ondermaanse. Ze worden goed ontvangen door arme mensen en door rijke eerst slecht, maar later, als ze horen van de beloning voor de armen, ook goed. Arm en rijk krijgen dezelfde beloning, maar maken er verschillend gebruik van: wat de armen tot voordeel strekt, brengt de rijken in grote problemen. Al naar gelang tijd, ruimte en verteller wordt deze redactie didactisch of humoristisch gebracht, maar de ethische lading is duidelijk: tegenover de hartelijkheid en goedheid van de minderbedeelden worden de ongastvrijheid en de vrekkigheid van de rijkdom geplaatst. Gastvrijheid is God welgevallig en wordt beloond, maar alleen dan wanneer het van harte geschiedt; schijnheiligheid wordt doorzien en straft zichzelf.

Het ethisch-didactische aspect van dit type wordt benadrukt in ‘Der Arme und der Reiche’, nummer 87 in de Kinderund Hausmärchen van de gebroeders Grimm (vanaf 1815, uit de ‘Schwalmgegend’). Hier wenst de arme (hij mag drie wensen doen) zich: de eeuwige zaligheid, dat hij en zijn vrouw gezond mogen blijven en daartoe hun dagelijks brood zullen hebben. Een derde wens kan hij zich niet indenken. Door God op het idee gebracht wil hij tenslotte ook nog wel een nieuw huis. De rijke wil nadenken over wat te wensen, ergert zich aan zijn paard, wenst het dood, wat gebeurt, moet dan het zadel meeslepen, wou dat zijn vrouw erop zat, wat eveneens direct gebeurt, en moet dan de derde wens gebruiken om haar weer los te krijgen.

Deze keurige versie werd in druk heel geliefd, maar is in de mondelinge overlevering nauwelijks terug te vinden. Daarin wordt vooral de humoristische kant van de tweede episode benadrukt, die dan vaak een etiologisch slot krijgt, meestal omdat de hebzuchtige, voordat hij met geldtellen begint niet, zoals hierboven, een grote, maar een kleine boodschap wil doen. De waterstroom die hierdoor ontstaat kan een meer vormen of de bron worden van een grote rivier. In enkele Vlaamse varianten bijvoorbeeld wordt zo het ontstaan van de Schelde en de Dijle verklaard. De vroegste vermelding van dit motief vinden we in een meesterlied van de Neurenberger schoenmaker en Meistersinger Hans Sachs (1494-1576): ‘Diebrunssend beurin’ (1548).

In jongere varianten, ook in het Nederlandse en Friese taalgebied, begint de gastvrije vrouw de dag vaak met het uitmeten van linnen. Een reusachtige voorraad wordt dan haar beloning. Dit motief stoelt op een sinds het eind van de 18e eeuw bekende Chinese versie die twee varianten kent: de god Fo (= Boeddha) zegt een arme weduwe die hem gastvrij ontvangt toe dat ze de hele dag moet doen waarmee ze begint. Ze heeft voor hem hij heeft geen hemd aan die nacht een nieuw hemd genaaid en wil 's ochtends het linnen weer wegbergen, maar begint eerst het restant af te meten. Haar gierige rijke buurvrouw doet hetzelfde maar geeft voor ze met meten begint eerst haar varken te drinken, zodat de hele omgeving overstroomt, of ze slaat eerst voor de bergplaats van het linnen een spinnenweb weg en moet dan de hele dag ragen. De laatste variant bewerkte Antonie Christiaan Wynand Staring (1767-1840) in ‘Het bezoek van Fohi’ (Gedichten, 1836).

Duidelijk invloed op de ontwikkeling van deze twee episoden tellende redactie van Wensen vervuld heeft de Frygische, door Ovidius (43 v.C. ca. 17 n.C.) in zijn Metamorphosen (VIII, 615-724) verwerkte godensage van Philemon en Baucis gehad. Jupiter en Mercurius trekken in menselijke gestalte over de aarde. Nergens wordt hun onderdak geboden, totdat ze aankloppen bij het armelijke hutje van Philemon en Baucis. De oude mensen ontvangen hen hartelijk en willen zelfs hun enige gans voor hen slachten. Het dier zoekt bescherming bij de gasten. Die onthullen nu hun ware identiteit en voeren de oudjes een berg op.

De stad met zijn ongastvrije bewoners zinkt weg; alleen hun hutje blijft staan en verandert in een tempel. Jupiter staat hun nu een wens toe. Ze willen zijn priester en priesteres worden en graag op hetzelfde moment sterven zodat de een de ander niet zal hoeven te begraven. Hun wens wordt vervuld. Als ze oud en der dagen zat zijn veranderen ze tegelijkertijd in een boom. Al is de tweede episode, die van de ondoordachte wensen, hier nog niet uitgewerkt, de kern ervan, de bestraffing van de ongastvrije rijken, is toch al duidelijk aanwezig.

De tweede grote redactie van dit verhaaltype kent maar één episode. Deze redactie ontwikkelde zich tot een humoristisch verhaal over een meestal arm echtpaar dat het niet eens kan worden over de wensen die een bovenaards figuur hun, of vaak ook alleen de man toestaat te doen. Het verhaal verkondigt de moraal dat echtelijke twist leidt tot niets of tot schade en roept tegelijk op tot tevredenheid: eenieder worde gelukkig in zijn stand en staat, arme mensen kunnen niet met plotselinge mogelijkheden tot rijkdom omgaan en zijn beter af met de bestaande toestand. Een vrouwonvriendelijke tendens is ook duidelijk aanwezig; het is gewoonlijk, zij het niet altijd, de vrouw die door een domme wens of een overhaaste reactie op een bescheiden wens van haar echtgenoot lotsverbetering onmogelijk maakt.

Een versie van deze redactie is al opgenomen in de Indische vorstenspiegel Pancatantra, die tussen de 3e en 6e eeuw vorm kreeg. Een arme wever wil een boom omhakken waar een geest in woont. De geest staat hem een wens toe als hij de boom laat staan. Op aanraden van zijn vrouw wenst de man er nog een hoofd en twee armen bij, dan zal hij dubbel zoveel kunnen weven. Maar als hij zo thuiskomt denken zijn dorpsgenoten dat hij een kwaadaardige demon is en slaan ze hem dood.

In de oriëntaalse en Europese middeleeuwen ontwikkelden zich ook verschillende redacties met drie wensen. Zo vinden we in Europa, onder andere bij de Franse dichteres Marie de France (ca. 1170), het verhaal van de man die van een dwerg drie wensen mag doen. Hij is zo dom om er twee aan zijn vrouw te schenken. Bij het eten blijft haar een botje in de hals steken en zij wenst dat haar man de snavel van een snip krijgt, zodat hij het botje eruit kan halen. Hij, woedend, wenst haar hetzelfde toe en zij moet de derde wens gebruiken om alles weer in het reine te brengen.

Vanaf de 18e eeuw wordt dan de volgende uitwerking de gangbare: een man en een vrouw, pas getrouwd, leven gelukkig samen. Maar hoe goed het ze ook gaat, ze willen het nog beter hebben. Een fee staat hun toe drie wensen te doen. Verdiept in hun toekomstig geluk bakt de vrouw aardappelen. Ze ruiken heerlijk en zonder erbij na te denken verzucht ze: ‘Nu nog een gebraden worstje erbij.’ Op hetzelfde moment ligt het er al. Geërgerd roept de man: ‘Ik wou dat hij aan je neus hing.’ Dit gebeurt en de derde wens moet nu gebruikt worden om de neus weer zijn gewone vorm te geven.

Johann Peter Hebel (1760-1826) vertelt dit in de almanak Rheinlandischer Hausfreund voor 1808 (zijn almanakvertellingen zou hij later bundelen in Schatzkästlein des rheinischen Hausfreundes, een boek dat een grote invloed op het volksverhaal zou gaan uitoefenen). Het motief van de worst aan de neus vinden we voor het eerst in ‘Les souhaits ridicules’, een berijmde versie van Charles Perrault (1628-1703), die talloze malen vertaald en bewerkt werd en ook als voorbeeld voor allerlei toneelstukken en opera's diende.

Ook in Nederland en Vlaanderen werd dit sprookje geliefd in literatuur en mondelinge overlevering. Beide redacties komen hier in allerlei variaties voor, maar terwijl in het noorden (45 varianten tot dusverre) de tweede duidelijk de overhand heeft, zien we in het zuiden (25 varianten) het omgekeerde. Soms, in Noord-Holland, wordt het verhaaltype hier ook verbonden met een Koning-Midas-motief: alles wat iemand aanraakt wordt goud.

Naast de twee hoofdredacties is er nog een veel zeldzamere derde, waarin de twee redacties gecombineerd worden in die zin, dat de eerste episode van de eerste, de incognito-tocht van de bovenaardsen, niet leidt tot het gangbare ‘het eerste wat gedaan wordt moet de hele dag gedaan worden’ voor één persoon, maar tot meestal drie wensen voor respectievelijk een gastvrij en een gierig echtpaar. Deze redactie, waar ook de reeds genoemde versie van de gebroeders Grimm toe behoort, vinden we al vroeg in Nederland. De dichter en kluchtverzamelaar Aernout van Overbeke (1632-74) nam haar op in zijn handschrift Anecdota sive historiae jocosae. De reizigers zijn bij hem Ons Heer en Sint Pieter. Het arme vrouwtje slacht voor hen haar enige gans. Omdat die twee poten heeft mag zij twee wensen doen.

Zij wenst dat zij en haar man vrolijk mogen leven en zalig zullen sterven. De rijke vrouw, denkend aan de twee voeten, slacht voor hen een kalf. Zij mag vier wensen doen, maar mag wachten tot haar man thuiskomt. Intussen bakert zij haar zoontje, strijkt hem onder de kin en wenst hem gedachtenloos net zo'n baard als zijn vader. De tweede wens moet nu gebruikt worden om de baard weer te verwijderen. Als de man thuiskomt en alles hoort wordt hij zo kwaad dat hij haar de duivel in het hart wenst.

Ook dit gebeurt, en met de laatste wens stuurt de man deze weer weg. Van Overbeke voegt hieraan toe: ‘De catholycken, om de giericheytte bestraffen, hebben dese fabel versonnen.’ Deze redactie stamt waarschijnlijk uit Duitsland. De oudste versie staat in de grote Duitse verhalencollectie Wendunmuth (1563) van Hans Wilhelm Kirchhof (ca. 1525 ca. 1603).

Vandaag de dag spreekt dit pregnant didactische legendesprookje nauwelijks meer aan, maar het is uitgangspunt geworden voor enkele moppen waarin op deze thematiek ironisch en parodiërend wordt gevarieerd; moppen die zich, ook in Nederland, in een min of meer grote populariteit mogen verheugen. Een voorbeeld: een oude vrouw die met haar kater in een hutje op de heide woont mag van een fee drie wensen doen. Ze wenst zichzelf jong en mooi, haar hutje een schitterend paleis en haar kater een knappe prins. De prins buigt hoffelijk voor haar, neemt haar hand en zegt: ‘Spijt het je nu niet dat je me hebt laten castreren?’ ‘Wensen vervuld’ wordt in de tweede redactie meestal zelfstandig verteld, in de eerste vaak gecombineerd met andere verhalen over avonturen van de als mensen verklede bovenaardsen. Zo deed ook de verteller uit Maasbree. Hij knoopte er twee, eveneens wijd verspreide en geliefde verhaaltypen aan vast:

‘Nachtlogies van Jezus en Petrus’ (‘The Savior and Petrus in Night-Lodgings’) en ‘Jezus en Petrus op de dorsvloer’ (‘Christ and Peter in the Barn’): De volgende avond kloppen Onze Lieve Heer en Sint Pieter aan bij een andere boer. Ze mogen blijven, op voorwaarde dat ze de dag daarop zullen helpen dorsen. Maar omdat ze niet het bed zijn uit te branden, geeft de boer Onze Lieve Heer, die vooraan ligt, een pak rammel. Jezus ruilt nu met Petrus van plaats en ze slapen door. De boer komt terug en geeft nu de achterste een pak rammel (meestal wordt dit zo verteld dat Petrus twee keer de klappen krijgt). Ze staan nu toch maar op en begeven zich na een goed ontbijt naar de dorsvloer.

Onze Lieve Heer steekt met een zwavelstokje het stro aan. Dit brandt af en de rogge blijft mooi schoon liggen. De boer vindt dit prachtig, stuurt ze weg en wil nu hetzelfde met zijn spurrie (soort veevoer) proberen. Ook hij steekt een zwavelstokje aan, maar zijn hele schuur gaat in de fik!

JURJEN VAN DER KOOI TEKSTEN: Boekenoogen 1904, pp. 249-251; Boekenoogen 1905b, pp.

17-18; Boekenoogen 1909, pp. 197-198; Dykstra 1895-96, II, pp. 126-127; Engels 1977, pp. 133-137; Geldof 1979, pp. 198-199; De Haan 1979, pp. 101-105, 176; Hebel 1975, pp. 104-107; Huizenga-Onnekes 1930, pp.
82-83; KHMnr. 87; Van der Kooi 1977, pp. 37-38; DeMeyere 1925-33,

II, pp. 129-130; III, p. 49; DeMont/De Cock 1925, pp. 110-112; Overbeke 1991, nr. 2392; Poortinga 1976, pp. 176-177; Poortinga 1979, pp. 52-3; Staring z.j., pp. 218-220; Top 1982, nr. 17; Uther 1990a, nr. 39. STUDIES: AT 750A; BP II, pp. 210-229; EM S.V. Die drei Wünsche; Liungman 1961, pp. 210-211; DeMeyer 1968, p. 87; Röhrich 1962-1967, I, pp. 62-79, 253-258; Scherf 1995, I, pp. 32-33, 51-54, 444-447; Sinninghe 1943a, p.

24; Tubach 1969, nr. 5326; VDK pp. 356-357.