Lexicon van Sprookjes

A.J. Dekker, J. van der Kooi en prof. dr.Theo Meder (2005)

Gepubliceerd op 11-06-2020

Het meisje zonder handen

betekenis & definitie

NA de dood van de koningin wil de koning met zijn dochter trouwen. De prinses weigert dit en als straf laat de koning haar de handen afhakken.

Hierop vlucht het meisje. Later ontmoet zij een andere koning, die zo gecharmeerd is van de schoonheid van de prinses dat hij ondanks deze amputaties met haar trouwt. Ze wordt zwanger en baart een kind.Haar afgunstige schoonmoeder brengt kwade praatjes in de wereld over haar, en door deze machinaties moet de heldin andermaal vluchten, ditmaal met haar kind. Maar door een wonder krijgt de heldin haar handen terug, en uiteindelijk vinden verzoening en hereniging met haar echtgenoot, de koning, plaats.

Aldus verlopen heel in het kort de meer gruwelijke versies van het wondersprookje over het Meisje zonder handen. Maar het incestmotief is bijvoorbeeld lang niet in alle versies te vinden. Niet elke versie bevat ook het afhakken van de handen. Soms worden de handen van de prinses geamputeerd om haar van het bidden af te houden, en het gebeurt ook wel dat de prinses zelf haar handen laat afhakken. Soms is het de schoonmoeder die haar schoondochter zwart maakt bij haar zoon, maar andere keren is het de (schoon)vader, de schoonzus of de duivel.

Het sprookje is in de volksverhalencatalogus van Aarne en Thompson geregistreerd als AT 706, ‘The Maiden Without Hands’. Het behoort tot een groepje vertellingen over verbannen vrouwen, waarvan Sneeuwwitje (AT 709) thans nog de bekendste is. Opmerkelijk in dit groepje volksverhalen zijn de geduldige lijdzaamheid en de betrekkelijke passiviteit van de vrouwen. Het Meisje zonder handen is in de mondelinge overlevering gevonden in heel Europa en het Midden-Oosten, alsmede in Afrika, India en het Verre Oosten. In de Nieuwe Wereld is het sprookje opgetekend in de Frans- en Spaanstalige gemeenschappen van de Verenigde Staten, Midden- en Zuid-Amerika alsook in Franstalig Canada, terwijl Thompson het sprookje heeft gevonden bij Indianenstammen in Canada en het noorden van de vs. In het onderzoek van Hélène Bernier naar de herkomst van de Frans-Canadese sprookjesversies wees alles in de richting van een mondelinge traditie afkomstig uit Bretagne. Emigrerende Bretonnen hebben derhalve een zwaar stempel gezet op de Canadese mondelinge overlevering.

De Zweedse volksverhaalonderzoeker Waldemar Liungman veronderstelt dat gaandeweg in de overlevering het verdrijvingsmotief is verdubbeld. Hij betoogt dat de heldin oorspronkelijk waarschijnlijk maar eenmaal verdreven is, en suggereert als bron een Arabisch verhaal, dat we later ook in Duizend-en-één nacht tegenkomen. In dit verhaal verbiedt de koning om aalmoezen te geven: wie het toch doet, worden de handen afgehakt. Als de heldin twee broden aan een bedelaar schenkt, worden haar inderdaad de handen afgehakt. Later wil de koning trouwen. Hij raakt bekoord door de schoonheid van de vrouw zonder handen en trouwt haar.

De overige vrouwen uit de harem zijn jaloers en beginnen de heldin te belasteren, zodat zij met haar inmiddels geboren kind wordt verstoten. Onderweg drinkt de vrouw uit een beek, maar het kind raakt daardoor te water. Twee mannen schieten echter met succes te hulp en bereiken met hun gebed tot Allah bovendien dat de vrouw haar handen terugkrijgt. De mannen zijn (de personificaties van) de twee broden, die de vrouw aan de bedelaar had geschonken. Ditmaal wordt zij niet gestraft, maar juist beloond voor haar barmhartigheid en vroomheid.

Verhaalonderzoeker Walter Scherf bestrijdt dat er in het sprookje van het Meisje zonder handen sprake is van een min of meer toevallige verdubbeling van het verstotingsmotief. In zijn interpretatie vervult de eerste ‘scheiding’ een wezenlijk andere functie dan de tweede. In het eerste deel van de vertelling moet de heldin zich bevrijden van de vaderbinding, in het tweede deel moet ze vechten tegen de bedreigende moederbinding van haar echtgenoot.

Door de eeuwen heen zien we het sprookje van het Meisje zonder handen in de West-Europese literatuur opduiken. In het Latijnse Vita Offae Primi, dat wel wordt toegeschreven aan Mattheus Parisiensis (♱ 1259), wordt het verhaal verbonden met de Engelse koning Offa en zijn echtgenote. De geschiedenis is ook wel in verband gebracht met koning Alla van Northumberland en Constance, de dochter van keizer Tiberius Constantinus van Constantinopel. De heldin wordt verder wel geïdentificeerd met Genoveva van Brabant en met Helena van Constantinopel, over wie verschillende volksboeken zijn verschenen. In Frankrijk werd de 13e-eeuwse versroman over La Belle Hélène de Constantinople bijvoorbeeld in 1448 door Jean Wauquelin in proza omgezet, waarna het verhaal telkens in volksboekjes werd herdrukt, tot in de 19e-eeuwse reeks colportage-literatuur van de Bibliothèque Bleue.

In de volkstaal is het verhaal verder onder meer te vinden in de Oudfranse versroman La Manekine van Philippe de Remi (1246-96). In het Engels werd het verhaal bekend door de Canterbury Tales van Geoffrey Chaucer (ca. 1340-1400), en wel in ‘The Man of Law's Tale’. Een Italiaanse versie werd door Giovanni Fiorentino opgenomen in zijn Pecorone, geschreven in de jaren 1378-85. Vervolgens vertelt Giambattista Basile het verhaal in zijn Pentamerone (1634-36) onder de titel ‘La Penta manomozza’. Hierin treffen we het incestmotief weer aan: Penta is in deze tekst de zuster van de koning. Als de echtgenote van de koning komt te overlijden, begeert hij zijn zuster als bruid.

Voordat zij vlucht, vraagt Penta aan haar broer wat zijn liefde heeft doen ontvlammen. Hij antwoordt dat het haar mooie handen zijn, waarop zij die laat afhakken en aan hem opstuurt.

In de eerste editie van de Kinderund Hausmärchen uit 1812 publiceerden de gebroeders Grimm het sprookje zoals ze dat op 10 maart 1811 hadden gehoord van Marie Hassenpflug (1788-1856) uit Kassel. Voor de tweede druk werd het sprookje bewerkt met behulp van de versie die op 27 augustus 1813 door Dorothea Viehmann (1755-1815) uit Zwehrn was verteld. Het sprookje werd gepubliceerd onder de titel ‘Das Mädchen ohne Hände’ (nr. 31). De inleiding van Viehmann wordt in de tweede druk echter niet door de gebroeders Grimm overgenomen. Viehmann opende namelijk met het incestmotief: de vader begeert de dochter, en als zij hem weigert, worden haar de handen en borsten afgesneden. In de gepubliceerde versie is het de duivel die het op de ziel van de dochter voorzien heeft. Het sprookje bij Grimm is naar Viehmann doortrokken van religieuze elementen en vrome motieven, en onderzoeker Walter Scherf vermoedt hier dan ook invloed van het Predigtmärlein (het preeksprookje).

Het sprookje verloopt bij de gebroeders Grimm aldus: een arme molenaar zal rijkdom verwerven als hij aan de duivel schenkt wat zich achter de molen bevindt. In de veronderstelling dat de duivel de appelboom bedoelt, gaat de molenaar akkoord. Als de duivel na enkele jaren zijn buit komt ophalen, blijkt hij het voorzien te hebben op de brave dochter van de molenaar. Het meisje heeft zich rein gewassen en trekt met krijt een cirkel om zich heen, zodat de duivel niet in staat is om haar mee te nemen. De volgende dag mislukt het weer, omdat het meisje met haar tranen haar handen heeft schoon geweend. Op bevel van de duivel hakt de bange molenaar de handen van het meisje af.

De derde dag zijn haar stompjes nat van het huilen, en woedend vertrekt de duivel omdat hij zijn rechten op het meisje nu heeft verloren. Even later verlaat het meisje het ouderlijk huis. Geholpen door een engel eet zij in de hoftuin fruit van een boom. Zodra de koning haar ziet, wordt hij verliefd op haar. Hij trouwt met het meisje en laat zilveren handen voor haar maken. De jonge koningin raakt zwanger, maar haar echtgenoot moet een reis ondernemen, en hij laat zijn vrouw in de hoede van zijn moeder achter.

Zodra er een zoon geboren wordt, stuurt de moeder haar zoon een brief. Deze wordt evenwel door de duivel onderschept en verwisseld voor een brief waarin staat dat de koningin is bevallen van een demonisch wezen. De koning schrikt hiervan, maar adviseert niettemin om moeder en zoon goed te verzorgen. Weer onderschept de duivel de brief en laat een brief arriveren waarin staat dat de koningin en het kind vermoord moeten worden: als bewijs moeten tong en ogen bewaard worden. De moeder heeft medelijden met haar schoondochter: ze laat een hert slachten en geeft de koningin gelegenheid om met haar zuigeling te vluchten. Een engel brengt haar naar een huisje in het bos, waar een sneeuwwitte jonkvrouw haar ontvangt (vergelijk Sneeuwwitje).

Ze leidt er een vroom leven en God schenkt haar hierom haar handen terug. Ondertussen komen de koning en zijn moeder erachter dat ze door de duivel bedrogen zijn. De koning zoekt zijn vrouw en kind hierop zeven jaar lang, totdat hij ze hervindt in het huisje in het bos, en het lange en gelukkige leven een aanvang kan nemen.

Tot voor kort was het sprookje van het Meisje zonder handen in Nederland nog nooit uit de mondelinge overlevering opgetekend. Toen Hélène Bernier haar onderzoek naar dit sprookjestype begon, heeft zij vooraanstaande volkskundigen en verhaalonderzoekers uit verschillende landen aangeschreven met de vraag of zij haar versies van het sprookje konden leveren. Maar J.J. Voskuil, destijds hoofd van de afdeling Volkskunde van het PJ. Meertens-Instituut, moest de Canadese onderzoekster per brief bekennen dat er geen mondelinge of schriftelijke Nederlandse versies bekend waren.

Inmiddels is de verzamelaar Ype Poortinga er in 1979 dan toch nog in geslaagd om het sprookje op te tekenen, uit de mond van Steven de Bruin. In het kort verloopt het verhaal bij hem aldus: een koning hakt de handen af van zijn dochter die zijn attenties afwijst en laat haar voor de wilde dieren werpen. Deze sparen haar en een hert brengt haar naar het bos, waar de dieren haar voeden en verzorgen. Een prins ziet haar spiegelbeeld in het water en wordt verliefd op haar; hij neemt haar mee naar het paleis als hij koning wordt en trouwt met haar. Als de koning met het leger ten strijde trekt, probeert zijn moeder zich van haar schoondochter te ontdoen. Zij vergiftigt de stalmeester en legt bij zijn lijk een brief waarin hij bekent dat de koningin zwanger is van hem.

De koning gelooft nog in de onschuld van zijn vrouw, maar kan dit niet meer als zijn moeder, doorbloed rond de mond van de verdoofde koningin te smeren, het doet voorkomen alsof deze haar kind heeft opgegeten. Het kind werpt zij voor de wilde dieren. De koning wil zijn vrouw doden in het bos, maar krijgt medelijden en laat haar lopen. Zij probeert zelfmoord te plegen, maar de dieren beletten haar dit en brengen haar bij het kind dat zij gered hebben, en verzorgen hen beiden. Een hert lokt de koning naar de poel waar hij de weerspiegeling van zijn vrouw en kind ziet. Zij verzoenen zich en haar handen groeien ineens weer aan. De koning verbant zijn moeder naar een kasteel.

Uit Vlaanderen zijn ons inmiddels drie versies van het sprookje bekend.

Het Meisje zonder handen is een wondersprookje over onschuldig slachtofferschap. De hoofdpersoon wordt geconfronteerd met grote problemen als incest en (beschuldiging van) overspel en moord. Van de oudste tot de modernste versies verhaalt het sprookje van een geduldig gedragen vervolging. De heldin is gewoonlijk lijdzaam en deugdzaam, en niet opstandig, alhoewel zij daar alle reden toe zou hebben. Zij schikt zich idealiter in het traditionele rollenpatroon, en wordt voor die houding uiteindelijk, na veel doorstane ellende, toch beloond. Daarmee toont het sprookje zijn vanouds behoudende èn optimistische kijk op het bestaan, maar het kan ook elementen van religieuze ideologie in zich dragen, die beloning belooft na vroom en geduldig gedragen lijden.

THEO MEDER TEKSTEN: Chaucer 1977, pp. 159-185; KHMnr. 31; Poortinga 1980, pp.

90-96.

STUDIES: AT 706; BP I, pp. 295-311; EM S.V. Mädchen ohne Hände; Bernier

1971; Dundes 1989a, pp. 131-143; Lehmann 1981; Liungman 1961, pp.
194-196; De Meyer 1968, p. 84; Scherf 1995, II, pp. 793-807; Tubach 1969, nr. 3035; Uther 1981, pp. 117-119; VDK p. 353.