geheel der biologische factoren die samen met de psychologische factoren de → persoonlijkheid uitmaken. Iemands morfologie en zijn fysiologische toestand zijn het statisch en dynamisch aspect van zijn temperament.
Onder de biologische factoren moeten we nog onderscheid maken tussen die factoren die erfelijk zijn en die welke verworven zijn. Als men spreekt van temperament, bedoelt men vooral de eerste. In de Oudheid onderscheidde men 4 temperamenten: het melancholische, het flegmatische of lymfatische, het sanguinische en het cholerische, die gebonden zijn aan de invloed van een lichaamsvocht (zwarte gal, maagslijm, bloed, gal). Tegenwoordig is men veeleer van mening dat het temperament - een bepaalde manier van zijn - ‘zich op de eerste plaats ontwikkelt rond de → affectiviteit’ (→ Kretschmer) en direct afhangt van een zenuwregulator, de thalamus die in de hersenbasis ligt. → Biotypologie, Constitutie.
