Oudkatholieke Kerk, Nederlands kerkgenootschap, in 1723 ontstaan uit de → Oudbisschoppelijke Clerezie. Het zet de traditie van bestuur door bisschoppen voort en heeft een synodale vergadering met adviserend karakter, bestaande uit hoogleraren van het seminarie (in 1725 in Amersfoort gesticht), de pastoors en afgevaardigden van de gemeenten.
De Kerk kent een aartsbisschop van Utrecht en bisschoppen van Haarlem en Deventer. Men houdt vast aan het geloof van de oude Kerk en verwerpt de dogma's van Maria's onbevlekte ontvangenis (in 1854 door Pius IX ingesteld) en de onfeilbaarheid en de kerkelijke oppermacht van de paus (1870, eerste Vaticaanse concilie). Verder is de Oudkatholieke Kerk tegen het gedwongen priestercelibaat, het gebruik van het Latijn bij de godsdienstoefeningen, de heiligen-, relikwieën- en beeldenverering en tegen bedevaarten en processies. Verder kent men geen biecht- en vastendwang en worden alle sacramenten in de moedertaal bediend. Als grondslag van de Oudkatholieke Kerken wordt de Utrechtse bisschopsverklaring van 24.9.1889 beschouwd. Deze beginselverklaring werd onderschreven door de aartsbisschop van Utrecht en de bisschoppen van Duitsland, Zwitserland, Deventer en Haarlem. Ook werd toen een overeenkomst vastgesteld voor de internationale samenwerking van Oudkatholieke Kerken, de zogeheten Unie van Utrecht.